Wiebes’ loftrompet op de vooruitgang

Ingegeven @ wo 29-08-2018

Afgelopen zondagavond was het de beurt aan Eric Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat, om op Zomergasten van de VPRO van wal te steken over wat hem zoal boeit en interesseert, met Janine Abbring als interviewer. Nederland ten voeten uit. Welvaartsoptimisme, elk probleem als uitdaging en de wereld als speelveld voor ingenieurs en handelaars. VVD’er Wiebes lust er wel pap van. Het thema dat hij had gekozen voor zijn avond was: vooruitgang. (Daar heb je mij al gauw mee: afgelopen juni heb ik op ons 45-jarig huwelijksfeest, met assistentie van mijn vrouw Marijke, een gedramatiseerde presentatie over “de vooruitgang” ten beste gegeven, die nog redelijk goed geslaagd is ook. Daar ging niet minder dan een half jaar aan voorbereiding aan vooraf!)

Ik bedoel met Nederland ten voeten uit, dat Wiebes zich als een vis in het water voelt bij het agenderen, analyseren en oplossen van problemen, en dat met een minimum aan show en ‘beeld’ en uiterlijk vertoon. Met een fragment met Boris Johnson ter demonstratie van wat hem tegenstaat. Het Nederlandse werkklimaat van niet lullen maar poetsen past hem als een maatkostuum. We zagen een gelukkig mens die voor de volle honderd procent gelooft in wat hij doet en denkt. Dus zat ik, met de kanttekeningen die ik zelf bij de vooruitgang in mijn presentatie had gemaakt, op het puntje van mijn stoel om hem te betrappen op een fundamentele weeffout in datzelfde doen en denken waar hij zich zo ruimschoots mee gelukwenst. (“Ik wil alles maar dan ook alles in dit leven stoppen om maar van nut te kunnen zijn! Daar zit hem voor mij de zingeving van alles.”)

Welnu, mijn waarde Wiebes, (want waarderen doe ik mensen zeer die het lef hebben hun overtuiging tot op de bodem te doorvorsen), je mag je dan als een vis in de wateren van ons Nederlandse polderlandschap voelen en bewegen, dat weerhoudt mij er niet van er het mijne van te denken. Want een kokervisie is en blijft het waar je mee behept bent. Want ‘vooruitgang’ is een ideaal dat voor weinigen is weggelegd om zich mee te kunnen identificeren. Wie zich ophoudt in het midden van een rivier of waterstroom, die gaat het voor de wind. ‘Wat gaan we fijn vooruit he?’ Maar in de poeltjes, de plassen en de meertjes waar het water stilstaat, denkt men daar anders over. ‘Wat staan we heerlijk stil he?’ Hebben die twee mensensoorten volgens Wiebes allebei recht van spreken, mag de stilstaander zich net zo ongestoord en levenslustig ophouden in haar poeltje als de vooruitganger voortraast in zijn stroompje? En moet de laatste, als hij de eerste in haar rust verstoort, zich inhouden en aanpassen, op straffe van een boete? Nee, nee en nog eens nee moet hierop het antwoord zijn, want Wiebes beperkt zijn ideaal niet tot zijn eigen mensensoort maar projecteert hem op de wereld als geheel.

Als minister van klimaat zou hij op zijn minst moeten redeneren dat waar vooruitgang uitloopt op een catastrofe er blijkbaar iets ontbroken heeft in de juistheid van zijn ideaal, en dat de mensen in de poeltjes en de meren misschien een voor hem onbekende levenswijsheid kennen waar hij zich te weinig mee bemoeid heeft of van zins is dat te doen. Zo feliciteerde de minister zichzelf met de gedachte dat “wij” het in ons land, met eigen inspanning ontworsteld aan een blubberlandschap, toch maar ver geschopt hebben en dat we op veel gebieden vooraan staan in de wereld. Janine vergat op dat moment te vragen of de minister bij dat “wij” ook de gekoloniseerde volken op het oog had die ons flink van dienst geweest zijn bij die welvaart. Zijn die volken ook zo trots en vooruitstrevend, of moeten we ze, als ze ze al noemen, tot de collateral damage van de vooruitgang rekenen?

De vooruitgang inmiddels vier eeuwen huldigend, mag je de lessen van de achterlopers die geslachtofferd werden in die eeuwen naast je neer leggen, met een catastrofe van mondiaal formaat voor ogen, door eenduidig voor de vooruitgang te gaan? Zelfs de Paus, terugziend op nog veel langere tijdperken van zelfvertrouwen, laat zich dezer dagen aan zijn jasje trekken zodra blijkt dat er iets grondig mis is met zijn kerk. Maar aan de vooruitgangskerk kleven geen bezwaren? Voor de ingenieur niet nee. Die kijkt oplossingsgericht naar deelproblemen. Omdat, zoals ik helder heb gemaakt in mijn Descartes-presentatie en zoals ik dat bij Wiebes exact ook weer verwoord vond, de vooruitgang zich juist daarin kenmerkt: analyseren, meten en verbeteren. “Afstand nemen, opdelen en meten maar”, aldus de tekst die ik een aantal malen in mijn stuk herhaalde. Alles verbeterend de gehelen (de door Wiebes zo vervloekte ‘beelden’) uit het oog verliezend. De wereld verbeteren is wat anders dan hem begrijpen. Wiebes zou van die boze Groningers, met hun door de gaswinning verzakte huizen en hun niet door Den Haag gehoorde klagen, moeten leren dat hij misschien alles over verbeteren weet, maar dat hij van begrijpen geen barst verstand heeft. Daarvoor moet hij met zijn vooruitgang ‘in de achteruit’ zoals ik het genoemd heb in mijn presentatie. Niet alleen meer reiken naar oplossingen maar ook eens naar oorzaken van dingen.