The Politics of Home: Belonging and Nostalgia in Western Europe and the United States. Door Jan Willem Duyvendak.

Palgrave Macmillan, New York 2011, 150 blzn.

Datum: wo 16-05-2012. In: Boekbesprekingen

Hoopvol onderzoek naar thuisverlangen loopt vast op linkse immigrantenretoriek

Ter inleiding

Wat is er gaande? Massaslachter Anders Breivik lijkt gehoor te krijgen als ware hij een serieus te nemen intellectueel. In mijn voortreffelijke boekhandel Venstra in het Amstelveense winkelcentrum blader ik door een boekje dat speciaal gewijd is aan het gedachtegoed van deze multicrimineel. Het linkse, multiculturele kosmopolitisme is de speerpunt van zijn mensenhaat. Alle overwegingen en hersenoefeningen die tot die haat geleid hebben zijn in dit boek vertaald, uiteengezet en uitgegeven voor een Nederlands publiek. Ik sta daar dan met al mijn Amstelveens fatsoen te lezen in een boek waarvan het bloed nog nat is. Toen ik het op de tafel teruglegde zag ik pas de donkerrode vlek op de plek waar het gelegen had. Geen boek voor in mijn boekenkast besloot ik.

Nog een waarneming dit weekend. Een intellectueel van het formaat van Ian Buruma wijst in NRC Opinie & Debat (14/04/12) op nostalgie als even ongevaarlijke als onvermijdelijke ziekte, maar “dat we goede redenen hebben om nostalgie [als ziekelijk verlangen naar de heimat] te wantrouwen.” Met als het onvermijdelijke voorbeeld ‘Bosnië’. Het betreft daar, zo besluit Buruma zijn Kousbroeklezing, “uitingen van nostalgie die we beter kunnen vermijden.” Deze predikantentoon van afstandelijke onbetrokkenheid zou best eens de lont in het kruitvat van een misdadiger als Breivik kunnen zijn. Ziet Buruma dan niet in dat er niets “beter te vermijden” valt en dat dit soort weldenkende gezapigheid geen pas heeft waar de grenzen van ontworteling voor tallozen in deze wereld zijn bereikt?

Nu kan je, met een manifest van bij elkaar verzonnen voorwendsels, erop los gaan schieten in een menigte die gemakzuchtige betogen voert over wereldbroederschap, zoals Anders Breivik deed. Of, en dat is misschien zo gek nog niet, je kan een trilogie gaan schrijven over mondiale netwerken, die voeding geven aan in telkens andere gedaantes opdoemende vreemdelingenhaat en terrorisme. Zoals de onvolprezen – en overal genoemde maar zelden, ook niet bij Duyvendak, besproken – socioloog Manuel Castells. Je kan ook, en dat vind ik zelf de beste weg, gaan zoeken naar de bronnen van het misverstand. Immers, het getuigt van evenveel kortzichtigheid om iemand dood te schieten die jouw problemen niet begrijpt, als het repeteren van een politieke mantra dat, geuit door intellectuelen die met de status quo hun voordeel doen, voorbijgaat aan gevoelens die tot het uiterste beproefd zijn.

(Graag dus, heren/dames intellectuelen, als ik u verzoeken mag, iets dieper graven. Waren wij volgens de erin gehamerde moraal van eeuwen niet een ‘vreemdeling op aarde’, geacht de plek waar wij geboren en getogen zijn te veronachtzamen? Nog dagelijks belanden verhalen in de boekwinkels waarin de dwingeland van eeuwen in de jeugdjaren afgeschud wordt en wij zouden daar geen sporen meer van bij ons dragen?

De westerling gedraagt zich opzichtig in de wereld als een vreemdeling, alsof hij anders is dan alle anderen. Waarom dan die wortels nu verloochenen? Zijn wij in het Westen niet behept met onthechting uit de viering van het leven, zoals de heidenen dat kennen? Heeft het steeds bitterder wordende verlangen naar een terugkeer daar – dankzij het Wonder der Verlichting of iets dienaangaande – niets mee te maken? Dat zou wel zo comfortabel zijn en ons de moeite schelen van een onaangename duik in het verleden.

Zolang we dat laatste nalaten komen we er ook niet achter waarom de bewuste nostalgie niet voorkomt in niet-westerse culturen, waar de invloed van ideeën uit het Westen beperkt gebleven zijn. Toch heeft het weinig zin om om de hete brei heen te blijven draaien. Het vreemdelingschap zit ons in de genen. Het terugverlangen idem dito. Het getuigt van lafheid om de predikant uit te hangen waar je zelf, als iedereen, deel van het probleem bent.)

Dan nu de boekbespreking

Het boek is van een socioloog, dus links. Of gaat het hier om een socioloog die thuisgevoelens serieus neemt? Die laatste indruk wekt Jan Willem Duyvendak, in de eerste vier hoofdstukken van zijn boek althans. Sociologen, en al helemaal in de VS, hechten aan kosmopolitisme, niet aan plekken en geschiedenissen. Zij koesteren een ambitie om mensen te bevrijden van hun plaatsgebondenheid, daar komt Duyvendak eerlijk voor uit. Hij geeft dan ook toe met dit boek eerste, nog onzekere sociologische stappen te zetten op dit gebied. (Hetgeen bevestigd wordt door het niet voorhanden zijn in UB’s in Nederland van de Amerikaanse bronnen waar hij naar verwijst.) De discipline heeft het onderwerp nog weinig serieus genomen. Blijkbaar verschuift daar iets vanuit het politieke krachtenveld in de waardering voor belonging, het aan een plek gebonden zijn.

Duyvendak wekt aanvankelijk de indruk uit te zijn op onpartijdigheid. Zijn onderzoek beperkt zich tot Europa en de VS, die hij naast elkaar legt. Hij verdeelt de mensen uit die landen in vier groepen, van een die sterke, positieve binding weet te onderhouden met zijn leefgebied (elective belongers), een die grote moeite heeft met mobiliteit maar hecht aan plaatsgebondenheid (defensive localists), een die zeer mobiel en weinig plaatsgebonden is maar daar positief naar kijkt (the chronically mobile), tot een die het niet meer op kan brengen zich waar dan ook te hechten (people lost in space). Waarbij de beide laatste groepen het meest vertegenwoordigd zijn in de VS, die van oudsher mobiliteit als deel van hun cultuur hebben beschouwd. En waarbij gehechtheid vooral gezocht wordt hetzij binnen de muren van het eigen huis, hetzij op het werk.

Europeanen zijn, aldus de schrijver, veel meer dan de VS uit op nationale identiteit. In beide landen heerst een groeiend onbehagen over het gebrek aan thuisgevoelens, dat erkend moet worden door zijn discipline, aldus Duyvendak. Om in de volgende twee hoofdstukken zijn onderzoek naar het belang van een ‘thuis’ voor gezinnen met – steeds vaker – werkende moeders, en voor – verstandelijk of anderszins – gehandicapten te beschrijven. Waarbij gezocht is naar manieren om thuisgevoelens te verbeteren, zoals door buurtactiviteiten (met als voorbeeld het homobuurtcentrum The Castro in San Francisco).

Dan, nog voor de analyse van genoemde groepen in voldoende mate uitgewerkt is om conclusies te kunnen trekken over voors en tegens of zelfs maar een afweging te kunnen maken over onderlinge relaties, valt in een volgend hoofdstuk het bikkelharde oordeel over “de gesloten cultuurconceptie” van ons land. (p. 111): “Immigrants are forced to choose the Dutch identity, to give up old loyalties, habits, norms and values, to feel at home in their country of residence and to publicly prove it.” Terwijl immigranten zich in ons land beter thuis blijken te voelen dan autochtonen, aldus Duyvendak, laten policymakers diezelfde minderheid opdraaien voor het zich niet thuis voelen van de autochtone meerderheid. Daardoor houden Nederlanders er een ‘dikke’, exclusieve nationale identiteit op na.

In hoeverre dat laatste is gemeten, onderzocht, of anderszins verantwoord behalve door opinies in de media, het blijft gissen. Hoe meet je de ‘dikte’ van een nationale identiteit, zo die laatste er al is en niet wordt voorgewend door schreeuwende supporters of tv-programma’s met ‘Holland’ in de titel? Maar zelfs afgaande op krantenkoppen zou je kunnen redeneren: niks aan de hand dus voor die PVV-ers en hun “dikke identiteit”! Waar maken zij (en Duyvendak) zich druk om? De Nederlander heeft zijn – zelfs ”dikke” – identiteit en de immigrant blijkt ook tevreden. Problem solved. Met deze toon wil ik maar zeggen: de logica is zoek. In zijn laatste hoofdstukken ruilt wetenschapper Duyvendak zijn objectieve streven in voor linkse slogans die hij juist zo eerbiedwaardig in zijn eerste hoofdstukken vermeed. De aarzelende eerste stapjes van de socioloog veranderen in het botte oordeel van een standaard-linkse retoriek. Waarbij de canon van Nederland als standaard pispaaltje mag dienen.

Ongehinderd door inzicht in de pedagogische ambitie van zo’n canon schiet Duyvendak zijn pijlen erop af. In de zelfgenoegzame veronderstelling de immigrant, naar wie blijkbaar alle aandacht uit moet gaan als het Nederland betreft, daarmee een dienst te bewijzen. Zoals op p. 101: “Creating a canon more likely hinders than promotes citizenship. To begin with, familiarity with a canonical national past is poor preparation for citizenship in current society. Canonization not only makes a mockery of the past; it ignores the malleability of the present. … Dutch society then only becomes accessible to people with deep roots in Dutch soil. Citizenship is reduced to a property one has by birth, one that is unchanged through agency. … [O]bliged to feel at home in their country of residence, this ‘home’ is constructed in such a way that [immigrants] can never really feel a part of it.”

Ineens is daar ook weer de linkse, culturele zelfhaat. (Het woord ‘cultuur’ blijft, zo heb ik als linkse kiezer tot mijn schande moeten vaststellen, voor links slechts voorbehouden aan musea en muziekhallen. Gaat het daarmee slecht dan wordt stampij gemaakt, maar krijgen leerlingen op school geen lessen in De Stijl, Max Havelaar of Rembrandt dankzij een eenzijdig, links taboe op een project als van een canon, dan is daar geen probleem. Integendeel.)

Wat is hier aan de hand? De inkt is nog niet droog van een sociologisch mea culpa over niet serieus genomen thuisgevoelens of die ‘wetenschap’ zwaait alweer met opgestoken vingertjes en gammele constructies in de rondte. Ineens is het toelaatbaar in een wetenschappelijk vertoog ‘gevaren’ te postuleren over ‘identiteit’ alsof die onderzocht en aangetoond zijn. Ineens mag een kapitale functie van een in politieke zin bekritiseerd project als van een canon, namelijk het sociaalpedagogische belang van gedeelde kennis, buiten schot blijven. En ineens zijn linkse slagzinnen over immigranten toelaatbaar als serieuze bijdragen van het vertoog. Nota bene om daarmee gevaren aan te wijzen van een antwoord op problemen die door ontkenning en miskenning door diezelfde wetenschap mede zijn veroorzaakt. Wie het daarentegen waagt om onderwijs in culturele kennis te gebruiken om in een blijkbaar schrijnende behoefte te voorzien, krijgt onmiddellijk een ideologisch arsenaal aan manke retoriek en schijnheroïsch antinationalisme over zich heen.

Hoe is dit alles te duiden? Hoeveel Breivikken zijn er nog nodig om de Duyvendakken ervan te overtuigen dat er een nood heerst die ondanks wetenschappelijke mea culpa’s maar niet gelenigd wordt en die mede door toedoen van het laatste blijft voortbestaan? Terwijl patronen van religieuze, culturele zelfhaat bij bosjes uit de westerse geschiedenis zijn op te scheppen, voegt ook het socialisme zich willoos en gedwee bij een collectief geheugen van millennia, waarbij het kwaad van hechting in het aardse aan het eeuwig goede van onthechting wordt gepaard.

Waar Duyvendak een socioloog citeert over belonging met “we as sociologists have to reconsider our repertoires”, vloeit zijn eindoordeel zijn pen uit: “The public sphere has to be plural … a place one has to share with many others.” Geen ‘dik’ nationalisme mag het devies zijn maar “home feelings lightly”. Amen. En, hoe simpel eigenlijk!