Sparren met Hugo*: Over een door mij te geven lezing

  • Onderstaande tekst is het product van een sparringsperiode van twee maanden met mijn wijze vriend Hugo. Aan jou, lezer, mijn verzoek jouw sparring hieraan toe te voegen op de contactpagina. Maak je waar met je eigen commentaar!

Over ‘het gat in ons geheugen’ sinds de Middeleeuwen. En wat daaruit is voortgekomen. (‘Onraad’, zoals: kolonialisme, natuurvervreemding, vervreemding van elkaar, gewetenloosheid, techcrisis.) Met als taak voor ‘de elite’ dat gat te vullen met ontstaansverhalen. Over de oorsprong van de dingen. Ter vergelijking met de goden van weleer. En zo de samenhang  hervinden. En die verhalen in te bedden in de maatschappij. Hieronder licht ik de mogelijke inhoud van mijn lezing toe.

Overzicht
1e De roeping. Over mijn jeugd met een roeping: een gemeenschappelijke initiatie, 2e De methode. De gevonden methodiek: het verhaal in het onderwijs (Vrije School, artikelen, Canon, proefschrift), 3e De boodschap. Theorievorming over toepassingen (de kerk in de Middeleeuwen, ‘de goden’/voorouders als gezanten voor het zich verplaatsen in, de Olympische Spelen, bèta versus alfa, AI versus nada, de boardroom, de elite).

1e De roeping. Over mijn jeugd met een roeping: de gemeenschappelijke initiatie
Sinds mijn tienerjaren, met zijn totaalbelevingen, toneelidealen en een forse tegenzin in deze maatschappij, die ik ervoer als een machine, heb ik iets groots voor met mijn leven. Een ‘roeping’ zeg maar. Maar hoe en wat? Een ‘initiatie’, een inwijdingsritueel, zoals universeel in de antropologie te vinden, was wat er volgens mij ontbrak aan deze wereld. Het te doorstaan hebben van een beproeving, ‘de dood’. Om van daaruit als nieuw geboren te worden in de wereld van de eigen volkscultuur. Ik schreef een prijswinnend verhaal voor in een jeugdblad over een jongen die op school op een slechte manier een kerstverhaal verteld krijgt. En die bij zwervers in het bos zelf met groot succes het verhaal opnieuw vertelt. Nadien zocht ik als onderwijzer wijzer te worden over het ‘initiatieritueel’ in het basisonderwijs.

2e De methode. De gevonden methodiek: het verhaal in het onderwijs (Vrije School, artikelen, Canon, proefschrift)

Op de Vrije School kwam het pedagogische (‘initiërende’) verhaal in zicht. Het verhaal ook, als het door onze maatschappij miskende medium voor de vorming van gemeenschapszin en het begrijpen van de wereld. Dagelijks wordt op Vrije Scholen verteld, elk schooljaar een ander genre. Van sprookjes, fabels, heiligenlegenden, Oude Testament, Germaanse -, Griekse – en Romeinse mythen, ontdekkingsreizigers tot verhalen van culturen uit de vroege Oudheid. In de klas voltrekt zich daarbij voor je ogen dikwijls die ‘magie’, zoals lang geleden zo mooi verwoord door Jan Ligthart (‘Woensdagmiddag-lectuur’, in: Over opvoeding II, p. 112-113: “Jongens, die gevochten, meisjes die gekibbeld hebben, vergeten dan hun geschillen geheel, zóó geheel, dat ze aan het eind van een uur malkaar met recht sympathieke oogen aankijken, en zeggen: “mooi hè!””)

Wanneer de verbeelding een verbond aangaat met feiten ontstaat er een magie van gezamenlijke verwondering. Na mijn werk op de Vrije School begon ik ruim dertig jaar geleden met schrijven over ‘het verhaal’. Sindsdien is het besef gegroeid van het door de kerk, vanuit monotheïstische overtuigingen, verwijderen van authentieke volksverhalen in Europa. Zie daarover verderop.

Vóór ik het verdwijnen van zo’n groot verhaal in kaart had, had ik me al langdurig bezig gehouden met wat ik zag als oplossing: een algemeen, episch-didactisch (voorouder)verhaal voor in het basisonderwijs. De voorstellen die ik daartoe deed in onderwijstijdschriften werden goed ontvangen. Nationalistische verhalen die in het verleden met dat doel geschreven werden, zoals Niels Holgersson’s wonderbare reis uit Zweden (1906) en Le tour de la France par deux enfants uit Frankrijk (1877) gebruikte ik als voorbeelden. (Voorbeelden uit de Oudheid zijn er te over, met de Télemaque van Fénelon als moderne variant.) Maar hoe meer ik me verdiepte in de tradities van dat soort didactische verhalen, hoe vaker het model van een heldenlijst zich opdrong. In het artikel Helden in de klas uit 1997 heb ik een “heldencanon” voorgesteld als een bij uitstek didactische betekenissendrager. Niet alleen in morele zin maar vooral ook als verpersoonlijking van ontstaansverhalen in hun voorbeeldrol van, zeg maar, ‘voorouders’.

Kort na het verschijnen van genoemd artikel werd tot mijn verrassing, in een regeringscommissie voor het geschiedenisonderwijs, het door mij beschreven voorstel van een “heldencanon” uitgewerkt. In het gehele basisonderwijs zou een canon van de geschiedenis het daglicht moeten zien. Een lijst met de belangrijkste personen en gebeurtenissen uit onze vaderlandse geschiedenis. Niet helemáál naar mijn idee (dat ‘vaderlandse’ had voor mij bijvoorbeeld niet gehoeven), maar daar werd dan ook niet naar verwezen. Een persoonlijk drama lag hier voor mij op de loer. Mijn auteursrecht opeisen? Nee, daar liet ik me niet in meeslepen. Want hoewel niemand anders dan ikzelf het ontwerp opeiste en er in andere landen (nog) geen voorbeelden te vinden waren van zo’n canon, heb ik toch de zaak op zijn beloop gelaten. En ben ik het project zoveel mogelijk blijven steunen.

De Canon van Nederland is, met zijn offspring van vele regionale canons (waar ik extra blij mee ben), inmiddels een algemeen erkend verschijnsel. Mits in een literaire, verbeeldingsrijke en minder vaderlandse toonzetting, kan zij als model dienen bij de start van een project als hier bedoeld. (De Canon van Vlaanderen, door het publiek enthousiaster ontvangen dan haar Nederlandse grote broer, werd al op een elegantere manier opgesteld.)

Door mijn artikelen voor te leggen aan hoogleraar in de onderwijsfilosofie Jan Dirk Imelman, kreeg ik de kans een proefschrift te mogen schrijven onder zijn begeleiding en die van zijn collega Dr. Wilna Meijer. Centraal in mijn onderzoek, getiteld Clio’s kerstening, stond de afnemende invloed van het authentieke volksverhaal ten tijde van de kerstening van Europa. Hoewel ik de moderne tijd ook wilde betrekken bij mijn onderzoek, werd mij dat tenslotte afgeraden. In een laatste, speculerend hoofdstuk heb ik toch geprobeerd de funeste invloed op het pedagogische verhaal sinds de Middeleeuwen door te trekken naar de moderne tijd.

3e De boodschap. Theorievorming en toepassingen: 1.de kerk in de Middeleeuwen, 2.goden/voorouders als gezanten van de dingen, 3.de rol van de elite, 4.bèta versus alfa.

Inleiding.
Het is een eenzaam project. Ik moet mensen mee zien te krijgen voor het grote plaatje. Dat is me tot op heden niet gelukt. Het plaatje gaat ver terug in de tijd – de Middeleeuwen – en het brengt, behalve een ambitieus plan voor de toekomst, ook een voor ‘de elite’ misschien moeilijk te verteren boodschap met zich.

De theorievorming bestaat uit de volgende onderdelen: 1. De kerk: zoektocht naar de bron van het verdwijnen van het voorouderverhaal in West-Europa, 2. De goden/voorouders: zoeken naar de betekenis van dat wat er verdwenen is, dus wat we missen, 3. De rol van de elite, nu en in het verleden, 4. bèta versus alfa: over de almacht van AI versus de onmacht van de letteren, een open doel voor de Olympische Spelen en een nieuwe, narratieve functie van de boardroom.

In de landen die zich tot het Westen rekenen wordt het gemis van een groot – al of niet lokaal – verhaal vaak gehoord. Een gemis dat mentale, sociale en culturele problemen met zich brengt. Eenzaamheid, zinloosheid, radeloosheid, die gevoelens zijn steeds vaker aan de orde. Zelfhulpboeken zijn niet aan te slepen. Eenzaamheid is zelfs een politiek issue geworden. Op het herstel van een ontstaansverhaal wil ik mij onder andere daarom focussen. Laten we opnieuw zo’n verhaal gaan maken. Waarin je je eigen tijd herkent, je geschiedenis, de zaken die van waarde zijn voor de gemeenschap waar je deel vanuit maakt.

Wie zegt dat dat niet kan? Wat er mankeert aan deze maatschappij, hoe inventief en met de beste bedoelingen zij zich ook voor haar toekomst in wil richten, kan hersteld worden met zo’n verhaal. Het eerbiedigt het bestaan en het kind wordt ermee ingeleid in zijn cultuur. Met al zijn daartoe ter beschikking staande middelen moet het Westen aan de bak voor zo’n verhaal. Het gevoel van een gemis aan een overkoepelend verhaal is aan de orde van de dag. Voor het duiden van het bestaan en het vermogen tot inleving. Inleving in de ander zowel als in het andere. Gebrek daaraan lijkt noodlottig uit te pakken waar het de natuur aangaat, gezien de steeds alarmerender wordende staat van die natuur. Alsook waar het de volkswoede tegen ‘de elite’ aangaat.

1.De kerk.
In mijn promotieonderzoek stapelden bewijzen zich op van een door de kerk uitgesproken ‘vloek’ tegen niet-christelijke verhalen (1 Cor.16:22 en Confessiones 1.16). Het proefschrift waarin ik dat beschreef bleek promovabel. ‘De wereld van de vloek genezen’ is wat ik sindsdien koester als mijn ‘boodschap’.
A. Door die vloek aan te wijzen, te begrijpen. (De gevaren die zij met zich brengt worden steeds meer zichtbaar in de actualiteit, zoals klimaatverandering – mede te wijten aan de vervloeking van de wereld als des duivels – en de volkswoede tegen de autonome volkscultuur bedreigende ‘elite’ – door het top down verwijderen en des duivels verklaren van authentieke volksverhalen).
B. ‘de god’ of ‘voorouder’, als intermediair – afgezant, representant, medium – tussen de wereld en de mens, in ere te herstellen in de vorm van een algemeen op scholen te gebruiken, didactisch-episch (voorouder)verhaal. Om zo de band tussen mens en wereld te hervinden.

De eerste helft van de Middeleeuwen, tussen 500 en 1000, wordt meestal gezien als een duistere periode. Wie terugkijkt in de geschiedenis slaat die periode dikwijls over. Zelfs áls je er iets van weet is wát je ervan weet in duisternis gehuld. Wat wel duidelijk is geworden, is dat de kerk in die eeuwen een centrale rol gespeeld heeft. De toenmalige elite, vorsten, landadel, hoge ambtenaren, zij die het te vertellen hadden, maakte namens de kerk top down de dienst uit in het geestelijke leven. Dat wil zeggen in alles wat geschreven, gezongen, gevierd, herinnerd werd. Sinds de staatssteun van Romeinse keizers als Constantijn en Theodosius heeft de kerk in haar religieuze ijver het authentieke orale geheugen van de volken gecontroleerd, beheerd.

Om haar ultieme doel tenslotte zo goed als waar te maken: het uitwissen van dat geheugen en het grondvesten van een ‘verhaal van de staat’. (Toponderzoekers, waaronder kerkhistorici, laten hun verbijstering zo nu en dan de vrije loop over de totale afwezigheid in de getuigenissen van die tijd van de toch overal bestaand hebbende volkscultuur.) In de daarop volgende eeuwen heeft de elite met de macht en de middelen van een steeds beter georganiseerde kerk die procedure voortgezet en aangescherpt. Het christendom gedijt, als monotheïstische nieuwkomer sinds millennia, het beste in een monocultuur van eigen merk.

2.De goden/voorouders als gezanten van de dingen (het zich verplaatsen in).
Het aan de kerk te brengen offer van het eigen, lokale volksverhaal had voornamelijk ten doel het geloof in de ene ware God te vestigen en dat in goden te beëindigen. De goden, met hun beelden, tempels, rituelen, feesten, werden uit naam van het eerste van de tien geboden geofferd aan een zuiveringscampagne met een sinds de tweede eeuw na Chr. almaar groeiende organisatiegraad. (In het jaar 300 na Chr., dus nog vóór Constantijn de Grote, maakten er al in 600 van de 1800 steden van het Romeinse Rijk bisschoppen de dienst uit. Zie Peter Heather’s formidabele Christendom, The Triumph of a Religion, Penguin 2022, p. 21.)

Als vanouds wekten de goden – als onze ‘afgezanten’ bij planten, dieren en dingen – de geestkracht op die de mens de wereld als in verwondering doet ervaren. “Ah!” zeggen, precies dát is de god; aldus Hermann Usener in zijn veel geroemde boek Götternamen: Versuch einer Lehre von der Religiösen Begriffsbildung, Bonn 1896. Zie ook het recent verschenen boek van theologe Karen Armstrong: De heilige natuur. Hoe we de relatie met onze natuurlijke omgeving kunnen herstellen. Maar de fysieke en mentale godenmoord die plaats gevonden heeft, heeft misschien nog wel een groter verlies met zich gebracht. (Uiteraard moet dat verlies dan wel gesteld worden naast ‘de winst’ van het in individuele vroomheid voorbeeldige christendom, maar daarover later meer.) Namelijk het verlies van voorouderverering. En daarmee het verlies van betrokkenheid bij het – historisch-feitelijke en/of mythische – ontstaan van de dingen om je heen.

Voorouders zijn volgens onderzoekers voorlopers van goden. Belangrijke mensen in de gemeenschap kregen na hun dood extra aandacht en zo een goddelijke status. Zo konden zij voortleven in het bewustzijn. Geleerden en filosofen uit de Oudheid werden eeuwenlang als goden afgebeeld. Voorouders doen een beroep op het geheugen, als vertegenwoordigers van hoe dingen in de wereld uitgevonden, of in de natuur gemaakt, en zo ‘bezield’ zijn. In een antropomorfe duiding. Voorouders vormen het ge-weten (Ge-wissen, con-science) van de dingen. Zij onderhouden via de herinnering het geweten van de levenden. Geweten, ook als werkwoord: de voorouders hebben geweten hoe de dingen er gekomen zijn. Hoe een boom gegroeid, een huis gebouwd is. Hoe een kar, een mes, het maken van vuur is uitgevonden.

Wie zijn voorouders de deur wijst, wijst zijn geweten ook de deur. Hij/zij wordt ‘rücksichtsloos’, moet het zonder ontstaansverhaal stellen. (Van cruciaal belang daarbij is zich te realiseren dat, in tegenstelling tot de christenen, de joden hun voorouders niet verloochend hebben. Integendeel, de Thora ontleent zijn bestaan nou juist aan indrukwekkende genealogieën, alias voorouderverering. Zo indrukwekkend dat zij model hebben kunnen staan voor alle niet-joodse christenen.) Dat hebben de volken van binnen en van buiten Europa geweten (ww.).

De Europeaan is in zijn optreden maar al te vaak ‘gewetenloos’, niet terugkijkend naar gezaghebbende voorbeelden. (Conservatisme is vanuit dat oogpunt een correctie van het loslaten van gezaghebbende paden. Maar dat terzijde, ik schaar mijzelf niet in het kamp der conservatieven.) Rücksichtsloos, nu eens als kolonist of kapitalist, dan weer als (bio-)industrieel, beambte of politicus. Of tegenover de jood, de homo of de immigrant. Kortom in alle menselijke relaties waarbij christelijke, democratische, socialistische of liberale idealen even uit het zicht zijn.

Samengevat. De goden/voorouders representeren en wekken de verwondering voor dingen, dieren, planten. Zij zijn, met hun historische of mythologische verhalen, ‘genius’, uitvinder, bedenker van de ons omringende wereld. Middels hun ‘biografieën’ voeden zij ons geweten. Wij Europeanen, westerlingen, leven er te vaak gewetenloos op los. Hetgeen wel eens, gravend in het verleden, te wijten zou kunnen zijn aan een te langdurig top down afgezworen voorouderverering.

3.Het verwijt aan de elite.
In onze tijd wordt de duisternis omtrent de eeuwen tussen 500 en 1000 gemaskeerd. Men doet vaak of er, naast de ondergang van het Romeinse Rijk door binnenvallende barbaren, weinig of niets gebeurd is. Door nu eens te ontkennen dat die eeuwen duister zijn, door eigen vondsten spectaculairder te maken dan ze zijn, dan weer door die periode in overzichten te negeren. Wetenschappers zoals kerk-, cultuur-, literatuur-, onderwijs- en staatshistorici, sociologen en politicologen maken zich daaraan schuldig. De tegenwoordig zo geheten ‘elite’ heeft destijds het volk, in naam van een als superieur geachte opvatting, het recht ontnomen om er een eigen, authentiek verhaal op na te houden, door daarvoor in de plaats een ‘verhaal van de staat’ te stellen. (De gekoloniseerde volken buiten Europa overkwam iets dergelijks na de Middeleeuwen.) Een verhaal waarmee het, naar oeroud volksgebruik, de wereld duidt, inricht, voor de eigen voorstellingswereld toegankelijk maakt.

De huidige elite heeft daar evenmin veel mee. Het woord ‘samenspanning’ tegen het volk krijgt hier een nagalm uit een ver verleden. Haar welvaart bouwend op een erfenis van een top down zwaar gehavende herinneringscultuur (“blijf met je gore poten af van onze Zwarte Piet!”), negeert de elite een collectief geheugen uit die periode. En een uitgestelde rouwverwerking. De herdenking van de slavernijgeschiedenis is al geen pretje, daar de verwoesting van een herinneringscultuur aan toevoegen maakt het onverdraaglijk. Nog verontrustender zaken zouden aan het licht kunnen komen.

Hoe diep de haat zit tegen de ontworteling van het eigen culturele erfgoed is af te lezen aan de vreemdelingenhaat. (Het ongelooflijk eclatante succes van het nazisme dankzij het heropvoeren van Germaanse goden zij hier in herinnering gebracht.) Wat ‘de elite’ het volk aandeed en -doet, onteigening van cultureel erfgoed van de allerhoogste graad, wordt nog eens uitvergroot door ongewenste vreemdelingen toe te laten in ‘ons’ land, ‘onze’ buurten, ‘onze’ woningen.

Een adequaat antwoord op het westerse collectieve geheugenverlies zou zijn, dat de elite zich alsnog de middelen verschaft waarmee zij zich aan het volk verantwoordt in haar doen en denken. Waarmee zij zich beter verstaanbaar maakt dan zij tot op heden doet. Door zich te wijden aan het in ere herstellen van de aan de kerk geofferde orale vertelcultuur met alle tot haar ter beschikking staande middelen. Daarbij valt te denken aan het vormen van een vertelcultuur waarbinnen kennis, normen en waarden een even grote plaats innemen als verbeelding, entertainment en volksvermaak. Voorbeelden zijn er te vinden bij epische vertellingen uit inheemse en klassieke culturen. Regionale en mondiale culturele instellingen moeten daartoe geraadpleegd maar vooral ook in die richting gestimuleerd worden. Het ambachtelijke, literaire werk waar zo’n project het van zal moeten hebben, kan tenslotte worden toevertrouwd aan grote en/of lokale schrijvers in een of andere vorm van samenwerking.

De taal van de elite moet vertaald worden naar het volk middels het grote episch-didactische (voorouder)verhaal en met de ontstaansverhalen van instellingen en bedrijven.

Sinds de Middeleeuwen is men blijven zoeken naar verhalen die het christelijke konden aanvullen en/of vervangen. Zoals in renaissance-kunst en -literatuur, metafysica, socialisme, communisme, kapitalisme. De laatste drie dragen het kosmopolitisme als gedeelde erfenis uit de Middeleeuwen met zich. Hoe nu een staat, met zulke mondiale aspiraties, zo in te richten dat het volk zich op zijn minst gehoord kon voelen? De parlementaire democratie leek het ideale antwoord op die vraag. Het nationalisme leek daarbij tegemoet te komen aan een lang ontbroken regionaal verhaal. Maar de latente wrok tegen een ‘samenzwerende’ elite was daarmee nog niet bezworen.

Nog steeds uit zich de opgekropte haat, nu eens in gewelddadige revoluties, laatstelijk in het zich afreageren tegen de conventioneel geminachte buitenlander, dan weer tegen de kosmopolitisch ingestelde, intellectuele elite. Sinds de protestantse kerken het almachtige gezag van de Roomse Kerk afwierpen, scharen zij zich bij het oproer van het volk, en nemen, vooral in de VS, een ideologisch leidende positie in. Intussen is het voorouderverhaal, ondanks initiatieven om heiligenlegendes met wereldlijke helden aan te vullen – door Petrarca, Boccaccio, Fénelon en n.a.v. de Franse Revolutie door Sylvain Maréchal – volledig uit het zicht geraakt. De rede daartoe is gelegen in het moderne, leidende ‘idee van de vooruitgang’.

Het idee van de vooruitgang. Naast het verlies van een eigen, authentiek verhaal en het afzweren van voorouderverering in de Middeleeuwen is er nog een andere erfenis van het aan de Europese volken opgelegde monotheïsme. Namelijk de gerichtheid op de toekomst. In het bijzonder de toekomst van de individu. Hoe onwaarschijnlijk dat ook klinkt. Want in de volksmond wordt met ‘middeleeuwen’ toch een vorm van achterlijkheid bedoeld en een meer op het verleden dan op de toekomst gerichte vroomheid.

Maar voor de kerkelijke leer ligt dat net even anders. De gelovige individu wordt door de kerk geacht van de doop af aan gericht te zijn op het zich, zondenvrij, voorbereiden op Jezus’ terugkeer en het Laatste Oordeel. Een Oordeel dat zich doorgaans binnen afzienbare tijd stond te voltrekken. Het afleggen van een individuele, op die toekomst gerichte weg in het leven is zodoende al gangbaar eeuwen vóór de uitvinding van het liberalisme. “En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw”, aldus het Laatste Oordeel.

Op basis waarvan de westerse wereld zich, aangemoedigd door heropleving van veel wijsheid uit de Oudheid, in ijltempo heeft weten te ontwikkelen. Daar moest dan wel iets nieuws aan worden toegevoegd: ‘de methode’. Ter mechanisatie van de wereld. Het alles bezielende poly- en pantheïsme voorgoed opzij gezet hebbende, zocht de moderne mens de zin van het leven in het maken van die materiële middelen die een betere toekomst voorspiegelen. Zoals het doen van uitvindingen, het maken van machines, en het vergaren van rijkdommen daarmee. (In twee toneelstukken van mij, De vooruitgang en De vormveranderaar, voer ik Descartes op als de ontwerper van deze ‘methode’.)

Nogmaals, ook al moge dit alles speculatief, krankjorum en onbewijsbaar lijken, toch hebben we hier volgens gezaghebbenden een tweede erfenis, waarbij de Middeleeuwen model staan voor onze moderne tijd. Het christendom heeft niet alleen een morele leer van zuivere, individuele vroomheid gebracht en toewijding aan onze naasten, maar ook een ideologie waaraan we een welhaast ‘vliegende’ vooruitgang danken in de materiële sfeer.

Beide erfenissen uit de Middeleeuwen, het verlies van een authentiek, in de tijd terugkijkend verhaal en onze drijfveer tot ‘vooruitgang’, worden heden ten dagen beproefd. Kiezen we, bij het oplossen van de grote ‘uitdagingen’ van vandaag, voor een mentale route, zoals het herstel van zo’n (voorouder)verhaal, of voor een materiële, zoals bestendiging van het idee van de (economische) vooruitgang? Kiezen we ervoor het accent te leggen op een omslag in het denken, waarbij vernieuwde aandacht voor ‘de voorouders’ gepaard gaat met kritiek op een zich als onaantastbaar opstellende ‘elite’, of voor de voortzetting van het oude denken in termen van vooruitgang?

Als kinderen een trauma oplopen in een gewelddadige omgeving, imiteren zij dat gedrag, eenmaal groot geworden, vaak bij anderen. Bij ‘collectieve trauma’s’ werkt dat ook zo, heeft men vastgesteld. Zo kan het Europese koloniseren van landen buiten Europa ontstaan zijn uit het koloniseren binnen Europa. Als een estafettestokje werd de christelijke bekeringsdwang aan Europese vorstenhuizen doorgegeven. En vervolgens aan alle volken van de wereld die zich in de afgelopen eeuwen onderwierpen aan het Europese gezag.

4. Bèta versus alfa
Was het vroeger ‘alfa’, de vakken rond de letteren, ook wel het ‘trivium’ genoemd, dat in het onderwijs regeerde, tegenwoordig is het ‘bèta’, de exacte vakken en de wiskunde, in de Oudheid het ‘quadrivium’ genoemd. Kreeg het verhaal ooit dè inleidende rol in het curriculum – zoals nog steeds bij klassieke talen het geval is – tegenwoordig is taalonderwijs de gebeten hond en lokken de exacte vakken naar de best betaalde banen.

Bèta heeft AI voortgebracht. Wat heeft alfa voortgebracht dat zich daar mee kan meten? Welk genie op het gebied van alfa kan zich meten met een genie van bèta, zoals bijvoorbeeld Einstein? Ooit was het de verteller die de wereld inrichtte, nu is het de wiskundige. Het gaat om het besef van wat we kwijt zijn en waar de wereld nood aan heeft. Je kán het klimaat niet redden met alleen de bèta-vakken. Noch antwoord vinden op de grote vragen van de tijd.

Maar de alfa’s laten ons in de steek. Geen bezorgde of verontwaardigde analyse van het historische verlies aan invloed, geen proteststemmen vanuit de alfa-hoek. Laat staan een plan van aanpak. De literatuur? Ieder met een eigen boekje in een eigen hoekje. De Middeleeuwen? Duisternis alom. Maar AI? Alle ogen van de wereld erop gericht.

De door mij onvermijdelijk geachte transformatie in het denken behelst een opgave voor zowel onderwijs als maatschappij. ‘De maatschappij’ maakt het verhaal, het onderwijs richt zich ernaar in. Dus met een zwaar accent op de letteren en met de introductie van ambachtelijk geschoold vertellen door de leerkracht.

De maatschappij krijgt, met een centraal te stellen groot verhaal, geleidelijk een ander aanzien. ‘Helden’ gaan het sociale leven domineren in bepaalde opzichten. Een voorbeeld biedt de introductie van Anton de Kom in de Canon van Nederland. Gedoe, artikelen, reuring in de media. Voorouderverering in het nuchtere, ooit zo protestants-egalitaire Nederland? Het geweten van de elite wordt op de proef gesteld door haar schuldbekentenissen voor het slavernijverleden. En ’het volk’ mort: wat hebben wíj daarmee te maken? Een herinneringscultuur optuigen ter verontschuldiging van het gedrag van de elite – heel mooi voor nabestaanden van de slachtoffers – en tegelijkertijd een vergeetcultuur handhaven voor het overige volk. ‘Anton de Kom’ is pas een beginnetje van wat nodig is voor het optuigen van een verhaalcultuur in een postmoderne tijd.

De zwaarste taak is denk ik weggelegd voor de (tech)industrie. Zij moet de transformatie van het denken naar de toekomst toe met dat uit het verleden in balans brengen. Een film als Vliegende Hollanders, over het ontstaan van Fokkers vliegtuigbouw, is een aardig voorbeeld. Een verhaal zoals dat in alle industrieën ingang zou kunnen vinden. Of een prachtig, didactische verhalenboek als Semjonows De rijkdommen der aarde. Maar vooral ook zoiets als het IT-gebruik in het onderwijs. Met dat gapende gebrek aan inzicht in door tech-bedrijven aangestuurde leerstof.

De inhaalslag te maken naar gezond-verstand-begrip voor leraren en leerlingen wordt een noodzakelijke, maatschappelijke taak. Elk tech-onderdeel zal zich vroeg of laat aan een verhaal te onderwerpen hebben. Zodat elk op de markt gebracht artikel tenslotte een eigen, specifieke ‘coating’ krijgt van een ontstaansverhaal. Daartoe stel ik voor in boardrooms literaire vertellers zitting te geven. Of, beter nog, zoiets als een ‘narrative navigationroom’ in te richten. In een verdieping boven de boardroom, waar alle bestuurders zitting hebben, om daar, met de bedrijfsverteller(s) samen, op een historiserende, verhalende – en dus gewetensvollere – manier naar hun product te kijken.

De Olympische Spelen. In de Oudheid staken Homerus en Herodotus hun koppen op met grote oerverhalen. Door een vertelwedstrijd aan het eind van elke Olympiade werden zij – en navolgers van hen – daartoe gestimuleerd. Bij de aanvang van de moderne Olympische Spelen in 1896 hebben ze dat gebruik in ere hersteld. Vertoningen van kunstwerken werden aan de Spelen toegevoegd. Tot en met de Spelen van 1948 in Londen. Nadien is men ermee gestopt. Laat het niet een eeuw hoeven duren tot men ermee herbegint! (Men leze The Forgotten Olympic Art Competitions door Richard Stanton, Lausanne 2000.)

De taak die voor ons ligt wat een nieuw verhaal betreft ligt vooralsnog in het verleden. De test voor een nieuw ontstaansverhaal zit hem in de reflectie op het verdwijnen ervan: de donkere Middeleeuwen.

Waar is zo’n groot verhaal goed voor?
1. Voor het onderwijs in wereldoriëntatie, empathisch taalgevoel, sociale binding met klas- en schoolgenoten (Jan Ligthart)
2. Voor het mentale welzijn van de wereld
3. Voor de eerbiediging van de natuur
4. Voor een vertraging van en correctie op het ongebreideld produceren/consumeren van grondstoffen en spullen door narratieve ‘coating’
5. Voor het doen begrijpen van AI en technologie in het algemeen
6. Voor de transformatie van het denken van bèta- naar alfa-dominantie en het bereiken van jou, mij, ‘het volk’, over tot op heden onbegrijpelijke zaken.

Over mijzelf, verantwoording aan Hugo
Al vroeg in mijn leven ben ik eraan gewend datgene uit de weg gegaan waarmee ik aandacht trek. Zaken die mij in de spotlights konden zetten vermeed ik. Dat speelde al op de toneelschool. Als men zei dat ik iets kon, of zelfs goed kon, mij niet gezien. Onder de radar blijven was het motto. Het pijnlijke maar steeds aanwezige gevoel miskend te worden werd gecorrigeerd door het besef er niet helemaal voor te wíllen gaan. Wat altijd door mij heen ging was: ik ben nog niet klaar met wat ik zeggen wil. Ik was en ben verlegen, toegegeven. Maar nu ik op mijn vijfenzeventigste besluit de spotlights op te zoeken, denk ik dat het meer was dan verlegenheid.

Het is alsof ik voor een nieuwe richting in mijn leven sta. De richting van gehoord te willen worden maar nog niet weten hoe.

Naschrift

Uit de artikelen op deze website komt een visie op het wereldgebeuren naar voren.
Maar welke is die?

Mijn visie komt erop neer,
a. Dat het ontbreekt aan zingeving op elk gebied,
b. Dat het Westen daarvoor aan de bak moet,
c. Dat de elite van het Westen daar het voortouw toe moet nemen,
d. Door gelegenheid te bieden aan lokale zingevingsprojecten (zoals volkscultuur en projecten als “de Canon van …”),
e. Door verhalen te vertellen in het onderwijs,
f. Door introductie van een “narratieve navigator” in bedrijven en instellingen,
g. Door ‘kaderverhalen’ te laten schrijven die kunnen dingen naar een plaats op de Olympische Spelen (zie Richard Stanton: The Forgotten Olympic Art Competitions) waar lokale inzendingen bij kunnen worden ingevoegd (zie Thomas Mann over het epos in Die Kunst des Romans),
h. Door verhalen te vertellen in het onderwijs.

Met “elite” worden zij bedoeld die, dankzij status, vooropleiding en/of inkomen, tevreden zijn met hun westerse verworvenheden, en die zichzelf min of meer als ‘winnaars van de geschiedenis’ zien. Ook al maken zij zich zorgen om gedrag of politiek van anderen.

Met een “narratieve navigator” wordt bedoeld: een of meerdere personen die in een board van een bedrijf of instelling de koers uitzet van de ontstaansverhalen van het betreffende bedrijf. De raad van bestuur moet contractueel de bevoegdheden van zo’n navigator vastleggen, waarbij de samenwerking tussen raad en navigator gewaarborgd wordt. De rol van een narratieve navigator is te vergelijken met die van de Eerste Kamer in de regering.