Redt de canon: Oproep aan BON*

* Eerder verschenen op de website van Beter Onderwijs Nederland op 21-02-2010 en toegestuurd aan NRC Handelsblad ter publicatie op 18-02-2010. In: Verhaal & Onderwijs

Oproep aan BON

Net nadat ik onderstaande tekst had toegestuurd aan NRC Handelsblad ter publicatie, verscheen er een redactioneel commentaar over het onderwerp: “Vaderlands verleden” (met daarin de boodschap van de ijdele hoop: “er is niks mis met het historische besef in Nederland”.) Er kan een verband zijn tussen die twee zaken, het kan ook toeval zijn geweest. Hoe dan ook, op dit moment van zowel kabinetscrisis als de presentatie van ‘ons’ Deltaplan is het ronduit potsierlijk de canon nog eens ter discussie te willen stellen.

Niet alleen is Plasterk net vertrokken, die mijn ideeën “sympathiek” vond maar er verder niet op in kon gaan, men heeft nu ook wel andere zaken aan het hoofd. Toch vraag ik jullie BONners nog een keer je kritische instinct dat al zoveel goeds gedaan heeft (Verbrugge’s Deltaplan is een verrukking om te lezen) te ontfermen over de problemen rond de canon. Niet alleen omdat het ding ligt te verschimmelen, en dat is jammer, maar vooral omdat het volgens mij een kern van het probleem representeert: we durven onze leerstof niet meer als iets te zien met een intrinsieke waarde die geprezen en gevierd mag worden. Stemmen vóór de canon is tevens stemmen voor het plezierige gezag dat uit kan gaan van eigen culturele verworvenheden. Enfin, ik schreef het volgende.

Redt de canon.

Anne Frank verkeert in jammerlijke staat. Kijkend door haar venster zien we taalarmoede, zonder enige emotie, visie of kunstzinnigheid. Het venster van Max Havelaar is geschreven door een handelaar in schoolartikelen. Droogstoppel is keukenmeester. De canon valt ten prooi aan mondjesmaat en schraalte. Waar blijft de elite, met haar fijne kunstzin en haar scherpe tong? Waar blijft de verontwaardiging over de getoonde minachting voor de betekenis van Anne Frank voor onze kinderen op school? In geheiligde laagdrempeligheid krijgen zij van een computerschermpje onze grootste culturele schatten toegegooid. Al jaren bedel ik om aandacht voor dit punt, tot aan het ministerie toe. Maar Jan publiek staat blijkbaar machteloos, Johan elite houdt zich doof. De samenstellers van de website kunnen niet veel meer doen dan wat binnen hun bereik ligt.

Chaos en rumoer genoeg rondom de canon. Hij is een vreemdelingenhater, een cultuurfixator. Nee, de canon is juist een vreemdelingenvríend, en een kennisgenerator, maar geen verschaffer van identiteit. Nee, je kan hem niet gebruiken in het onderwijs. Jawel, hij maakt het je juist makkelijk. Vrijheid van onderwijs is serieus in het geding. Nee hoor, helemaal niet, hij geeft je juist de ruimte. Kort en goed, wat is hij volgens mij? Een devies voor duurzaamheid van kennisaanbod dat onmisbaar is in deze tijd. Niet vanwege die vijftig rammelende vensters als zodanig, die niet echt geschikt zijn als gereedschap voor geschiedenisdidactiek, maar vanwege de symboolwaarde die uitgaat van een in ons land en in het Westen unieke collectieve keuze voor culturele inhouden.

De canon is een intentieverklaring, voor het vieren van de hechting aan dingen en mensen om je heen. Daar bestaat behoefte aan in deze wereld, waar het mediagenieke kosmopolitisme overheerst. Anne Frank verbindt je met je puberteit en het lot van joden in de wereldoorlog, Multatuli met je taal, Lebak en een correct koffiemerk. (En vergeet vooral niet op de website Thom Hoffmans mooie voordracht van Saïdja’s lied “Ik weet niet waar ik sterven zal”.)

Wat hij ook is, schaf de canon niet af als hij in goede staat verkeert, maar anders wel. Zonder kwaliteitsbewaking doet het ding meer kwaad dan goed. Is de elite links of rechts? Ik denk van beide wat. Wat ik zeker weet is dat zij, die hier een cruciale rol zou kunnen spelen, het altogether af laat weten. Terwijl zij alleen, vanuit haar eigen onderwijs of anderszins, kan weten hoe de kwaliteit van leermiddelen en aangeboden teksten wegen bij de opvoeding.

Weeg dan elite, doe je werk. Als ‘goudgerande kennis’ door gebrek aan kwaliteitsbewaking door leukheid en aanraakbaarheid versmoezelt, trivialiseert ligt daar een zaak voor u. Als geen ander weet de hoger opgeleide dat een literaire tekst zingevend en opvoedend tegelijk kan zijn. Ook voor een klas met kinderen van allerlei komaf. Laten we er dan voor zorgen dat alle vensters van de canon een optimale kwaliteitsverrijking krijgen en dat er een van begin tot eind betoverende, literaire tekst voor komt. Laten we van de canon een goed verzorgd verhaal maken.

PS
Hieronder schreef ik in een reactie op Hinke Douma dat zoals de canon er nu bijstaat (op termijn is er hoop op verbetering, zie mijn laatste bijdrage aan Entoen.nu; maar dan zijn we alweer jaren verder) hij als het hoofdgerecht is dat in een plastic teiltje geserveerd wordt. Achtjarig Nederland krijgt op dit moment ter introductie van het grootste monument van onze taal, de Max Havelaar, als eerste zin te lezen: “Vroeger had Nederland ook de macht in andere landen.” Als je het mij vraagt is dit een lelijke en, wat meer is, voor achtjarigen onbegrijpelijke zin. Dat kan mooier, fantasierijker, maar vooral didactisch beter. Je vraagt je af of van de honderdduizend over onze scholen verspreide exemplaren van deeltje B of van “De vijftig vensters voor kinderen” er één bij is die van begin tot eind door een leraar en/of leerling uitgelezen is. Ik betwijfel het. (Het feit dat de deeltjes van de canon nu voor de somma van 6 euro bij De Slegte te koop liggen spreekt boekdelen.)

Waar komt toch die telkens in de geschiedenis terugkerende tendens vandaan om voor kinderen op school alleen, maar dan ook echt alleen, het allerbeste toe te willen laten? Niet alleen het beste van de cultuur waarin ze geacht worden door het onderwijs te worden ingeleid, maar ook de beste vorm waarin, de middelen waarmee dat gebeurt. In gouden eeuwen, zoals de Oudheid, de Gouden Eeuw en de ‘tweede gouden eeuw’ van rond de voorlaatste eeuwwisseling, was dit de gang van zaken. Quintilianus, Erasmus (lees diens vlammende geschrift tegen de onderwijsarmoede van de Middeleeuwen, de Antibarbari, ook wel ‘het humanistisch manifest’ genoemd, nu tweemaal in vertaling) en Wilhelm von Humboldt/Matthew Arnold hebben hun namen aan dat aloude paideia-ideaal verbonden. Waarbij het allereerste taalonderwijs niet alleen de basis vormde voor grammatica en spraakkunst, maar ook voor alle erop volgende vakken. Taal als basis voor de rest is eigenlijk geen slecht idee.

De vraag stellen is hem beantwoorden, maar dan moet je hem wel goed stellen. Want zoals hierboven gesteld kom je er niet verder mee. Die ‘tendens’ het beste te willen bieden blijkt bij nader onderzoek, bij bijvoorbeeld andere culturen, de gewoonte, de afwijking ervan de uitzondering. Je kan je dus beter afvragen: waar komt de afwijking vandaan om kinderen níet het beste voor te willen zetten? Voor wat betreft verhalend onderwijs (in hoofdlijnen Homerus voor het Griekse, Vergilius voor het Latijnse, de psalter voor het christelijke) ben ik voor mijn promotieonderzoek het verleden ingedoken. Omdat dat onderwijs geacht werd tevens voor geschiedenis en aardrijkskunde van belang te zijn, heb ik een indruk kunnen krijgen hoe met het (basis)onderwijs in het algemeen werd omgegaan. Kort gezegd komt het er wat mijn onderzoek betreft op neer, dat er door de eeuwen heen een tendens bestaan heeft om vanuit de christelijke overtuiging van het fideïsme (geloof gaat voor de rede) het wereldse, het “hier”, te vervangen door – de nadruk op – het “niet-hier”, waarmee de traditie van verhalend – en het daarmee verweven wereldoriënterend – onderwijs in de verdrukking is gekomen.

Tegenover genoemde namen kunnen we de namen stellen van de propaganda tegen het werelds-literaire paideia-ideaal: de bisschoppen – die zo hun status eer verleenden – Augustinus (zie vooral Belijdenissen hst. 1) en Comenius (Grote Didactiek hst. 25) en de Port-Royalist Rousseau (Émile). Waarbij in de moderne tijd een rol van betekenis is weggelegd voor de “Querelle des anciens et des modernes” in het Frankrijk van rond 1700, in Engeland “The battle of the books” genoemd. Voor ‘de klassieken’ in de plaats komen ‘de modernen’, op literair gebied, maar ook in de methodes van het onderwijs (de vernieuwende didactiek van Comenius en Port-Royal). De aloude link tussen literair- en zaakonderwijs wordt losgelaten en – sinds Rousseau – wordt ‘voor het kind’ geschreven, waarbij van de ‘volwassen’ norm, zoals klassieke stijl en woordkeus, wordt afgeweken. In Duitsland wordt de strijd gevoerd door de Rousseauaanse Philantropijnen in hun reactie op het humanisme van de grote schrijvers (het “Neo-Heidentum” van Goethe, die zelf een literair soort Volksbuch voor het onderwijs wou maken).

Vanuit mijn onderzoek kan ik kort en goed geen grond vinden voor het veel gehoorde uitgangspunt van een complementair of vreedzaam samengaan van humanistisch en christelijk/ideologisch onderwijs. Eerder accentueerde men in het verleden concurrerende, elkaar bestrijdende principes, dan elkaar behulpzaam zijnde of elkaar aanvullende principes. Onderwijs dat op grond van ‘de vooruitgang’ of ‘de nieuwe inzichten’ “nee” zegt tegen het klassieke, oude, zich in de tijd bewezen hebbende, kleeft iets aan van de oude overgave aan het – al of niet geseculariseerde – fideïsme.

Mijn antwoord op de vraag waarom we kinderen níet het beste voorzetten is complex. Voor wie gelooft in de unieke maakbaarheid van elke individu, zoals dat vandaag de dag vrij algemeen is, en daar het hoogste ideaal in ziet – men leze de vroege Emerson er nog eens op na! – die is niet in staat voorouderlijke waarden of cultuur daarbovenuit te laten prevaleren. Zijn waarheid heeft de neiging tot dè waarheid uit te groeien (ik ken dat procedé maar al te goed) en het collectieve, dus het in de tijd gegroeide, tot een leugen te bestempelen. Het is óf het een, óf het ander, voor samen is geen plaats. Het ‘fideïsme’ van ‘het zelf’ heeft nu de overhand. Daar is geen canon tegen opgewassen. De vraag is dus eerder: hoe lang houdt hij het nog vol een rol te spelen in het onderwijs, dan: hoe kunnen we hem zo vervolmaken dat hij een oud paideia-ideaal zou kunnen doen herleven.

Of zijn we, gezien de overvloedige belangstelling voor de geschiedenis in deze tijd, toe aan een herstel van wat ‘gewoon’ zou moeten zijn: kinderen alleen het beste bieden wat we kunnen bieden in het onderwijs? Moet je zien hoeveel van de door BON nauwgezet geformuleerde problemen zouden verdwijnen. (Inclusief dat van de leraar die van de canon af wil wijken, dit t.a.v. couzijn hieronder; het is én-én: waarom zou een vliegenier zich over de grond waar hij op staat beklagen, of een reiziger over zijn land van herkomst?)

Met een welgemeend excuus voor dit te lang uitgelopen verhaal.