Plannen voor een Unie van Culturen

Ingegeven @ di 06-11-2012. In: Verhaal & Actualiteit

Neerbuigendheid over lokale eigenheid lijkt langzamerhand op zijn retour. In mijn NRC zowel als in De Groene Amsterdammer verschijnen steeds meer regiobeschrijvingen. (Nog onlangs kwam De Groene met een prachtige schets over Amsterdam-Noord. Geen vleugje neerbuigendheid of het aloude universalisme van linksige, sociaal-economische betweterigheid. Klasse kortom.) Maar oud-links klemt zich nog stevig vast aan de ideologische nestwarmte van Randstedelijk ‘kosmopolitisme’.

Afgelopen dinsdagavond (30-10-12) gaf Paul Witteman in het programma Pauw & Witteman weer eens een staaltje ouderwetse regiobeschimping ten beste. Dit keer tegenover Annemarie Jorritsma, burgermoeder van Lelystad, die naar haar mening werd gevraagd over de (inderdaad wat onbegrijpelijke) aaneenvoeging van gemeentes in het regeerakkoord.

Het punt dat Witteman wou maken moest er ook meteen maar uit. De “nostalgie” van gemeentes die klein willen blijven deed hem denken aan Swiebertje en “Burgemeester die met ketting om bij Saar komt koffiedrinken.” Nu is het juist zo van de zielige dat hele Randstedelijke generaties, zoals die van Witteman en mij, opgegroeid zijn met het enige besef van groepsgevoel en eigenheid via de beeldbuis. Swiebertje dus. Of op school, voor wie dat geluk nog heeft gekend, met Ot en Sien. Geen greintje eigen ondervinding. Witteman (neem ik gemakshalve aan) en ik (vanaf mijn tiende) komen uit een buurt of een gemeente waar niemand iemand kent. Laat staan iemand zich voor een ander interesseert. Hooguit bij het vuilnisbakken buiten zetten of het hond uitlaten. Dat soort ‘samenleven’ is ons ingeprent als norm waarmee niks mis is. En zelfs, voor wie daarvoor heeft doorgeleerd, zoals politici, historici en journalisten, als hoger ideaal van ‘zoek eigenheid uitsluitend in jezelf’ en ‘gemeenschapszin okay, maar dan alleen die van de wereld als geheel’.

Nu dan de vraag die boven dit artikel staat. Waarom gedogen ‘regionalen’ – onder wie ook stedelijke buurten kunnen vallen – zulke neerbuigende taal? Waar ontbreekt het het lokale zelfvertrouwen aan om zoiets pittig en afdoende te pareren? Hoe kan het dat wat men koestert als de hoogste waarden om zijn bestaan te kunnen definiëren – en ja, ooit is dat iets sociaals geweest, hoewel we het dan hebben over extreem primitieve en voor ons, modernen, onbegrijpelijke tijden – te kakken worden gezet als “Swiebertje” van de tv? Geschiedenis noch landschap doen ertoe, laat staan lokale rituelen. Alleen het “kopjen koffie” van Joop Doderer. Ziedaar de karikatuur waaronder plattelanders vallen, zo niet in de wereld in zijn geheel dan toch op zijn minst in Nederland.

Het antwoord op de vraag is duidelijk. Regionalen ondergaan passief dat zij te kakken worden gezet door stedelingen en elites, eenvoudig en alleen omdat zij geen verweer hebben tegenover ideologieën die de wereld zoeken te beheersen. Ik noemde ze al vaker, die ideologieën, christendom, liberalisme, socialisme. (In dit kader zijn de laatste twee te zien als dochters van het christendom, die, als in het sprookje Assepoester, hun stiefzuster vernederen maar tenslotte zelf vernederd zullen worden.) Het specifieke regionale is een vlek op het blazoen van zulke ideologieën. Het wordt tijd voor een serieus te nemen antwoord. De macht en daarmee versmolten geestelijke armoede van eigenheidbestrijders dwingt daartoe. Ik opperde al eerder wat ideeën in de richting van de politiek. Ditmaal wil ik een stapje verder gaan in internationale zin.

Een “Unie van Culturen” moet het licht zien. Net zo groot en invloedrijk als de VN, maar met een tegenovergesteld ideaal. Met niet vereniging maar onderscheiding als centrale doelstelling, niet het planmatig en hoogmoedig ‘bruggen slaan’ naar verre, vreemde volken maar het zich hervinden in het universalisme van de eigenheid. Ik stel voor het hoofdgebouw te plaatsen in Den Haag. Met Gert Oostindie van het KITLV (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde) als voorzitter van de voorbereidingscommissie. En Manuel Castells als adviseur.

Wat het belang is van een regiocultuur bij zo’n Unie van Culturen? Hoe ga ik om met politieke stromingen en besluiten die mijn regio bedreigen? Hoe uit ik mij op mijn manier zonder teveel een bedreiging te vormen voor de markt en voor een landscultuur? Hoe kan mijn taal bij mij een plaats krijgen naast de ‘algemeen beschaafde’ landstaal? Kortom, hoe ‘denk’ je eigenlijk, juridisch, economisch, politiek, en hoe kan je dat ontwikkelen? Cultuur krijgt daar de overhand in economie en politiek. Precies waar we naartoe moeten. Want cultuur, mits niet bevreesd voor plaatselijke eigenheid, is een gegevenheid. Niet iets wat door een failliete elite hoeft te worden aangedragen. Zodra ervaren wordt dat viering van lokale eigenheid een intensere en meeromvattende ervaring is dan viering van een Koninginnedag of zelfs van Sinterklaas, is het niet ver meer dat economie en politiek zich daaraan aan gaan passen. Waaruit meer samenhang en samenwerking voortkomt dan uit alle agressief wereldbestormende ideologieën bij elkaar.

Dat daarbij tegenstellingen juist worden uitvergroot ter (onder)scheiding van elkaar is niet een levensgroot gevaar, maar katalysator van veel grotere gevaren. Op televisie zagen wij bij Pauw & Witteman hoe Hengeloërs als louter lolbroeken werden weggezet door Enschedeërs. Het betweterige wereldburgervingertje kwam daar weer goed van pas. En ja, waar komt dat eigenlijk niet van pas? Ook bij bijvoorbeeld Aboriginals die expres hun onderlinge taalverschillen uitvergroten. Dat opgeheven vingertje bergt een explosief gevaar in zich, explosiever dan – mits daarom verzocht – de behartiging van het belang van dergelijke schijnbaar nutteloze aberraties. Een Unie van Culturen die dat serieus neemt brengt wereldvrede dichterbij dan door het Westen opgelegde ‘vrijheidsidealen’.

PS. Mijn altijd ondergewaardeerd gebleven interesse in de mensheid en haar wedervaren heeft mij heden de blik laten vallen op een negen jaar oud verdrag van de UNESCO over de bescherming van zogeheten “immaterieel werelderfgoed”. Waarmee bedoeld zij de orale cultuur, de traditionele ambachten en rituelen van een volk. Of dit schoons (want laten we wel wezen, dat is het) leidt tot de door mij bepleite “counterpolitiek”, die onmisbaar is om de overmacht der ideologieën en hun verwoestende bevrijdingsrazernij het hoofd te kunnen bieden, is maar helemaal de vraag. Met deze reserve in het achterhoofd verwijs ik naar het pdf-bestand met de statuten zoals vastgelegd in het UNESCO handvest, Parijs, oktober 2003: www.unesco.org/pv_obj_cache/pv_obj_id

_2C475BCA206039856FB1C3A7BA1C49C6D25A0200

Dit afgelopen jaar is dit “Verdrag ter Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed” in het Nederlands vertaald en op 2 september jongstleden door staatssecretaris Halbe Zijlstra voor Nederland geratificeerd. Goed zo, Halbe!

PPS. Nog eventjes een aanvulling. Ik las het tijdschrift Boekman met een uitstekend nummer over ‘volkscultuur’ (88, najaar 2011). Eerstens, het was niet Halbe Zijlstra die de ratificatie van het UNESCO handvest had bevorderd, maar zijn voorganger, minister Ronald Plasterk. Die richtte het Fonds voor Cultuurparticipatie op in januari 2009. Om langdurig aandacht te kunnen blijven besteden aan volkscultuur. Dus bij deze mijn correctie: goed zo, Ronald! En ook goed zo Boekman, dat ze er zo diep ingedoken zijn!

Na dit alles moet ik nog iets kwijt dat dieper gaat en misschien wel veel belangrijker is in verband met het bovenstaande. Namelijk de schizofrene wereld waarin we leven. Daar was een Amerikaanse landbouwondernemer die hele stukken Mali opkocht om er suikerrietplantages te beginnen. “Mét de lokale bevolking samen!” heette het wat hem betreft, in de film Land rush. Maar wat zag je? Een door winstbejag van aandeelhouders (onder meer uit Louisiana nota bene) voortgedreven “idealist” die de boerenbevolking van haar land liet sturen door de Malinese overheid om maar vaart te kunnen maken met zijn gigantische project ter ondersteuning van de welvaart en de financiële “groei”. “Zodat je wat opzij kan zetten”, was zijn lokkende perspectief aan boeren die van “opzij zetten” nog nooit gehoord hadden. Laat staan van de ontworteling van vrijwel alles wat hun dierbaar was, zoals hun “al duizend jaar” met de hen bekende gewassen en technieken bebouwde land. Waarmee ze – ook na de droogteramp van 2008! – volkomen tevreden leken. “Ons land is onze ziel.”

Als je daarnaast de ‘plantagemedewerkers’, dus boeren die al overstag gegaan waren, aan het werk zag, met hun identieke bedrijfskleding een volkomen onpersoonlijk en egaal verbouwd gewas ‘bewerken’, dan moet je toch wel blind zijn aan meer dan allebei je ogen om niet te zien wat daar verkeerd aan is! Om nog maar niet te spreken van de taal, – de man kon zich in het Frans verstaanbaar maken, dat moet hem worden nagegeven – de omgangsvormen en de kleding die getuigen van zo’n briesende luidruchtigheid, bol van financiële toekomstperspectieven en, boven alles, “vrijheid”, die nu dan eindelijk lonken aan de horizon!

“Geld raakt op, het maakt afhankelijk, land raakt nooit op, ik kies voor land”, aldus een boer die de plantage overwogen had als toekomstige broodwinning. Maar tja, antwoordt de ondernemer, door aanhoudende vertraging nijdig geworden, “wie tegen verandering is, die moet dan maar vertrekken”. Een grotere clash of cultures is niet denkbaar. Les extrèmes se touchent. Waarmee gezegd zij dat de ideologie van de moderniteit wel degelijk een tegenstem vereist die efficiënter aan de weg kan timmeren dan de UNESCO of een naar zijn mening gevraagde boer in Mali. Of zelfs een heel regeringsapparaat aldaar, dat tegen zoveel bluf en geld en macht niet opgewassen is.

Ik bedoel maar, deze knappe reportage uit Mali toont de absolute noodzaak van een tegenstem. Een culturele tegenstem, wel te verstaan. Daar is de UNESCO wat te braaf voor. Dat vereist de scherpte van een plaatselijke counterpolitiek, een cultuurpartij, zoals door mij is voorgesteld. Om een internationale taal te vinden die de logica van een ondernemer uit Amerika onderuithaalt door hem een spiegel voor te houden. Wie is hier nu eigenlijk gestoord, hij die met eenvoud en oeroude tradities graag genoegen neemt, of de stekeblinde die het hele leven van een ander beter meent te kunnen zien? Genoeg voedsel produceren, was het thema van de film. Dat gaat slecht samen met de beoogde culturele kaalslag. Zelfs als dat voedsel aan de bevolking zelf ten goede komt (in tegenstelling tot de Fransen die reeds miljoenen hectaren onteigenden in Mali’s koloniale tijdperk).

De boerentrots in het armste land van Afrika die, zelfs na een tijd van droogte, uit de woorden spreekt “we hebben niet driemaal te eten elke dag, maar hebben hier nooit om eten hoeven vragen” staat beter borg voor de toekomst van deze mensen dan hun cultuurvijandige spaargeld op een bank.