Naar een collectief van intellectuelen*

Datum: vr 18-04-2014. In: Verhaal & Actualiteit

* Op 30-09-2013 heb ik dit artikel, met het advies aan intellectuelen om gezamenlijk klassieke teksten te gaan lezen ter onderbouwing van politieke besluitvorming, hoewel zonder resultaat, ter publicatie aangeboden aan De Groene Amsterdammer. Twee maanden later verscheen in een aparte bijlage, getiteld “Herontdekte klassiekers”, als het ware de instemming met mijn voorstel. Voor onontwarbare, intellectuele maar ook politieke knopen is het goed om je klassiekers, liefst gezamenlijk, nog eens te raadplegen. Of mijn artikel als een tip gediend heeft weet ik niet, maar dan geldt onderstaand verhaal op zijn minst als een vooruitziende blik. Klassieke teksten (zie ook over Macchiavelli in de Groene van dezelfde week) kunnen helpen de chaos een halt toe te roepen.

Intellectuelen zijn individualisten en zo hoort het ook. De een is daar wat radicaler in dan de ander, maar over het algemeen is het een bestaansvoorwaarde van de intellectueel in zijn eentje aan te modderen, het zich daar goed bij te voelen en daar zo nu en dan nog in te excelleren ook. In deze tijd met zijn robuust genoegen in het cultiveren van zelfexpressie, -redzaamheid, -ontplooiing maakt de intellectueel het dan ook goed. In eenzelfde sfeer van welbehagen echter draagt hij/zij te weinig aan de samenleving bij. Dat zou beter kunnen.

De intellectueel vormt zich, al of niet vanuit de praktijk van haar of zijn beroepsuitoefening, een mening over leven en maatschappij. Reguliere en sociale media staan haar en hem daarbij ten dienste. Het is een lieve lust van individuele meningen die zodoende de kanalen van de digiwereld aan zich voorbij zien trekken. Als we de fietser als probleem zien omdat die in de chaos van het verkeer zoveel ongelukken maakt, dan wordt het tijd de botsingen van al die honderdduizend individuele meningen te problematiseren. Want er kleeft een nadeel aan het individualisme dat te weinig aandacht krijgt. Het grootste bezwaar is niet dat intellectuelen zich teveel zouden bedienen van een –isme dat eensgezindheid in de meningsvorming afwijst, maar het ideaal dat daar het uitgangspunt van vormt, het vrije, individuele denken zelf. Je bent het niet oneens met anderen omdat het postmoderne ideaal je in de weg zit om het eens te kunnen zijn, maar je wilt voor alles jouw mening in de zuiverst mogelijke overeenstemming doen zijn met jouw unieke zelf. Voor velen ligt daar een diepste kern van waarheid.

Het is een lieve lust van meningen en uitingen die ons omringt zodra we in gezelschap van de logistieke wonderen der techniek verkeren. Het onbeperkt bereikbaar zijn van iedereen en alles strekt zich over het bestaan uit alsof het hoogste – liberale – ideaal daarin besloten ligt. Beschikbaarheid = vrijheid. Elk individu op elk moment van elke wens voorzien. Maar zodra het over meningsvorming gaat hebben we daar weinig aan. Toegankelijkheid tot honderdduizend bronnen levert nog niet vanzelf die ene waar we wat aan hebben. Het vrijheidsideaal staat een gedeelde meningsvorming in de weg. Tegenwoordig strekt die wetmatigheid zich ook tot wetenschappelijke onderzoeken uit. Neem ze bij elkaar en er rolt een mening-als-conclusie uit die tegenover honderd andere kan staan. Zoals Plato in zijn Politeia naar betrouwbaarheid van kennis (episteme) zocht en voor dat doel de alomtegenwoordigheid van de dichterlijke ‘mening’ (doxa) aanvocht, zo moeten wij in deze tijd op zoek naar vastigheid van informatie in een overvloed van individuele meningen.

De invloed van de dichter is vervangen door die van de individu. (Omtrent het hoe en waarom van dat proces zijn de meningen verdeeld.) Maar de boodschap is dezelfde. Er heerst gebrek aan consistentie en betrouwbaarheid van meningen. Net als in Plato’s tijd geldt dat ook nu vooral de politiek. De politiek mag zich erop beroepen ‘bij de tijd’ en niet van gisteren te zijn. Dat mag ook best eens gezegd. Men loopt zich daar de sloffen uit het lijf en is er als de kippen bij om alles op de zo kortst mogelijke termijn en met een kortst mogelijke visie te verantwoorden. Een gedeelde mening is er navenant van korte duur. Voor wie ‘bij de tijd’ zijn niet genoeg is en wie voor meer bezonnenheid wil pleiten, als daar geen onderbouwd beleid en visie voor ontwikkeld worden om daar invulling aan te geven blijft alles bij het oude. ‘Bij de tijd’ zijn is een ding, de vorming van oordeelsbekwaamheid een ander ding.

Laten we de politieke situatie waarin we ons bevinden eens nader bekijken. Aan het woordgebruik is zowel de ernst van de zaak af te lezen als het streven tot beheersbaarheid. Neem het woord ‘doorschieten’, dat wel in plaats van ‘crisis’ wordt gebruikt, of platter, ‘op je bek gaan’. Zaken waarvan je niet zou willen dat zij ‘doorschoten’ doen dat tegenwoordig bij de vleet. Zo horen we van sociologen dat de opstand tegen het gezag uit de jaren ’60 doorgeschoten is. We zitten blijkbaar met iets opgescheept dat we echt niet zouden moeten willen maar dat vooralsnog ontembaar is gebleken. Als een beest dat, waar het maar de kop opsteekt enorme, schijnbaar niet te voorkomen schade aanricht. In dit geval in het sociale leven en de opvoeding. Hoe het verder moet we weten niet.

Of neem het multiculturele ideaal. Niet de goede bedoelingen die eraan ten grondslag lagen maar het doorschieten daarin werd dat project fataal. Het belandde in een rampscenario van vreemdelingenhaat. Een ander alarmverhaal is van de milieudeskundigen. Zij achten de uitstoot van CO2 verantwoordelijk voor een fatale opwarming van de aarde. Wat ons de laatste eeuwen zoveel welvaart heeft gebracht is ook weer: doorgeschoten. Ontembaar in een disproportionaliteit waar je alleen maar sprakeloos getuige van kan zijn. Of neem het dieren fokken voor de vleesconsumptie of het rationaliseren van de landbouw. Doorgeschoten in een vorm van bio-industrie en bedrijfsmatigheid waarbij het zicht is kwijtgeraakt op de menselijke verhouding tot het dier en de natuur. Of de bevrijdingsoorlogen van door kwaadaardige regimes geknechte volken. Doorgeschoten in collateral damage en een vrijheidsideaal dat ter plaatse nergens steek houdt. Of neem, last not least, een onzer oudste, invloedrijkste westerse verworvenheden, het kapitalisme. Ook daar van hetzelfde laken een pak. Doorgeschoten, dankzij onze gokverslaving aan het casinorisico en het ongelimiteerde prediken van schuldenfetisjisme. Het bancaire stelsel, die eeuwenlange steun en toeverlaat van onze ondernemingslust, blijkt zijn eigen broek niet op te kunnen houden. Om daarmee nationale economieën op de knieën en tot de rand van de afgrond te dwingen.

De maatschappij krijgt een ontembaar aanzien. Het temmen van het beest is nog maar nauwelijks begonnen. Tegenover elke mening, elke visie op een aanpak staan dozijnen andere. Plato opteerde voor beheersbaarheid van het bestuurdersapparaat – door naast het leveren van kritiek modellen voor te houden die het doel van alles, ‘rechtvaardigheid’ ten dienste konden staan – vandaag de dag moeten we opnieuw de vraag stellen hoe politici te redden uit hun zo goed als blindelings gejakker en gejaag. Het niet aflatende geschud der intellectuele hoofden als het onverbiddelijke brandmerk van een elite die zich betrokken weet door haar verhelderende inzichten, blijft te vaak onopgemerkt. Ook en vooral door het eigen principiële afwijzen van deelname aan enig collectief. Ik stel voor het aan te laten komen op een collectief rond een gedeelde kennisbasis.

Een vrij toegankelijke denktank is het idee, met de bekrachtigende werking die uitgaat van een kritische en actieve deelname op basis van gedeelde bronnen. Taalkundige Aleida Assmann noemt dit in Das Kulturelle Gedächtnis an der Milleniumschwelle: Krise und Zukunft der Bildung een “Textgemeinschaft”. Die vertegenwoordigt een cultuur die niet als Leitkultur maar meer als Teilkultur gezien moet worden. Naast een gedeelde kennisbasis veronderstelt zo’n ‘cultureel geheugen’ echter een vernieuwde visie op de samenleving. In een reeks van interviews met toonaangevende denkers, getiteld “Heerlijke nieuwe wereld?”, heeft De Groene Amsterdammer onlangs het startschot gegeven voor een overdenking van de vraag over het “hoe nu verder, wat betekent de alomtegenwoordige crisis voor ons mensbeeld, waar gloort er hoop?” Vanaf de zijlijn draag ik in dit stuk mijn steentje bij. Waarbij ik voor de introductie pleit van een vernieuwend –isme dat het op kan nemen tegen –ismes die verouderd zijn of lijden aan gebrek aan zelfkritiek.

Stephen Pepper en het contextualisme

Als een valk die toeslaat in een vogelzwerm – uit onverwachte hoek en razendsnel – zo stel ik mij idealiter mijn rol in dit geheel voor. Uit onverwachte hoek want met verstand van geen van beide – ik leerde door als pedagoog – duik ik de wereld in van politiek en filosofie. Je weet maar nooit hoe je zo een zwakke schakel treft. Wel neem ik een valkenier mee, een die, ook weer, aan de zijlijn van zijn discipline staat. Mijn valkenier heet Stephen C. Pepper (1881-1972), mijn valk ‘contextualisme’, mijn prooi ‘absoluut mechanicisme’. Twee wereldvisies die, zoals we zullen zien, zich met elkaar uiteen hebben te zetten.

In zijn boek World Hypotheses (1942) beschrijft de Amerikaanse filosoof hoe volgens hem vier theorieën over de wereld als ‘adequaat’ zijn aan te merken. (Na een bespreking te hebben gewijd aan mysticisme, animisme en dogmatisme verwerpt hij deze laatste theorieën als verminderd adequaat.) Te weten – en in zijn benaming – ‘formisme’ (alles in het teken van – Plato’s – vormen of Ideeën, met als vertegenwoordigers behalve Plato Aristoteles, de scholastieken, de neoscholastieken, de neorealisten, de moderne Cambridge realisten), ‘contextualisme’ (ook wel ‘pragmatisme’, met alles in het teken van historische gebeurtenissen en met Pierce, James, Bergson, Dewey, Mead als representanten), ‘organicisme’ (of ‘absoluut – of objectief – idealisme’, alles bestaande uit organische samenhangen, met Schelling, Hegel, Green, Bradley, Bosanquet, Royce als belangrijkste vertegenwoordigers) en ‘mechanicisme’ (of ‘naturalisme’, ‘materialisme’, alles in het teken van mechanische processen, te verbinden met Democritus, Lucretius, Galileo, Descartes, Hobbes, Locke, Berkeley, Hume, Reichenbach).

Laatst genoemde van die vier maakt aanspraak in de huidige samenleving de heersende theorie te zijn. Zij heeft ons, zo wordt ons dezer dagen regelmatig onder de aandacht gebracht, geen windeieren gelegd. Maar zij bevat een element, door Pepper absoluut of discrete mechanism genoemd dat, wegens alom bewezen falen bezig in diskrediet te raken, mij de aangewezen theorie lijkt om de aanval op te openen. Discreet in de betekenis van (Van Dale): losstaand, afgescheiden, niet aansluitend. Terwijl causaliteit het leidende principe vormt van het mechanicisme (of laten we het net als Pepper ‘mechanisme’ noemen), is dat bij het absolute mechanisme het enig geldige verbindingsstreepje tussen de verschijnselen. Pepper stelt dit absolute mechanisme tegenover geconsolideerd – of aaneengesloten – mechanisme. Bij deze laatste vorm van mechanisme zijn niet alleen primary qualities oftewel meting en getal bepalend voor een verschijnsel, maar ook secondary qualities, zoals onmeetbare en voor het functioneren van het systeem weinig relevante zaken als ervaringsfeiten en subjectieve kwaliteiten. Dat het absolute of discrete mechanisme toe is aan herziening is volgens velen evident.

Het streven naar cohesie in de samenleving, de roep om zingeving en samenhangen, het staat alles haaks op deze wereldtheorie. Door het Cartesiaanse en het Baconiaanse – zowel van toepassing op Roger als op Francis – denken aan de basis op te stellen van ons huidige wereldbeeld, kunnen we de eenzijdigheid – en daarom ook de zwakte – ervan demonstreren. De theorie van de verabsoluteerde tak van het mechanisme gaat als gezegd uit van het gegeven dat alles behalve als causaal als losstaand van al het andere gezien wil worden. Zoals afgescheidenheid van tijd en ruimte, van atoom versus atoom, natuurwet versus natuurwet, van de ene locatie zonder verwijzing naar een andere locatie. Daarbij zijn kwantiteit – niet kwaliteit – en plaatsbepaling verklarende factoren voor verschijnselen. Hamlet komt voor het absolute mechanisme in beeld zodra hij in het brein van Shakespeare is gelokaliseerd. Aldus Pepper.

Ik waag mij aan een zijsprong. Economische ideeën die de maatschappij in plaats van als organisch of historisch uitsluitend nog als marktmechanisme willen zien zijn, als ik het wel heb, vormen van het absolute mechanisme. De eenzijdigheid van die ideeën is aantoonbaar. Zo is een libertair gedachtegoed in opmars dat alles in de samenleving aan dat mechanisme wil doen beantwoorden. Dus ook politiek, cultuur en onderwijs of andere faculteiten, disciplines en verbanden. Verontrustende geluiden hierover worden hoorbaar. Een interessant protestgeluid tegen deze mechanistische benadering van de markt is van Chicago-econoom, taalkundige en historica Deirdre McCloskey. In een interview voor genoemde serie in De Groene Amsterdammer (van 1 augustus jongstleden) legt zij uit dat economie geen kwestie is van cijfertjes en metingen, maar dat de ruggengraat van het kapitalisme eerder wordt gevormd door de door markt en burgerij vanuit zichzelf te genereren klassieke deugden. Jawel, u leest het goed. Innovatie en altruïsme – of ook wel dignity – zijn de toverwoorden voor het welslagen van het marktmechanisme. McCloskey geeft een typisch voorbeeld. Zo zou altruïsme blijken uit de vraag van een winkelier “wat is er van uw dienst?”. Ja, ammehoela, aldus de uit mijn tenen komende reactie. Wie gelooft nou in een “altruïsme” dat stijf staat van de mechanistisch-utilitaire bedoelingen? Alsof die winkelier niks beters te doen heeft dan zich empathisch te verplaatsen in het leven van de klant. Hoeveel “deugd” is er te vinden in de hotbeds van het kapitaal, de beurzen? En hoe “deugdzaam” is het Amerikaanse volk van die hoogste vorm van kapitalisme die het heeft ontwikkeld tenslotte zelf geworden? Of is die intrinsieke deugdzaamheid toch minder intrinsiek dan McCloskey het zou willen? Haar historiserende aanval op het absolute mechanisme van de economische wetenschap is mij zeer welkom, maar de libertaire ideologie die zij zegt aan te hangen ontkomt niet aan een Amerikaans soort heilig optimisme, verankerd in een robotlogica dat het mechanistisch denken uitsluitend analyseert om daarin veilig terug te kunnen keren.

Kort en goed, we stelden vast dat de titelhouder van de laatste eeuwen het slecht kan stellen zonder correctief. Want het mechanisme zelf lijkt – zie bovenstaand het ‘doorschieten’ waar men niet zou willen doorschieten – niet in staat met hulp van welke technisch hoogwaardige systemen ook oplossingen te vinden voor bij herhaling aan te richten rampen. Een vogel in de zwerm raakt vleugellam. De valkenier komt ons te hulp. Terug dus naar Pepper. Terwijl het tegenwoordig gonst van het belang van ‘een verhaal’, ‘een canon’, ‘culturele eigenheid’ plakt deze filosoof – die dit verschijnsel en zijn tegenhanger, het postmodernisme nauwelijks heeft kunnen kennen – de hier van toepassing zijnde wereldhypothese, het contextualisme aan het mechanisme vast.

As if most cognitive adequacy lay somewhere between mechanism and contextualism.” Samen vormen de twee theorieën een complementair geheel van hoogst haalbare adequacy, aldus Pepper.

“Mechanism gives a basis and a substance to contextualistic analyses, and contextualism gives a life and a reality to mechanistic syntheses. Each is threatened with inadequacy just where the other seems to be strong. Yet, mixed, the two sets of categories do not work happily, and the damage they do to each other’s interpretations does not seem to me in any way to compensate for an added richness.”

Complementair ja, maar zeker niet inwisselbaar of tot elkaar herleidbaar.

Op basis van ‘wortelmetaforen’, zoals ‘de machine’ voor het mechanisme, ‘de historische gebeurtenis’ voor het contextualisme, brengt Pepper onderscheidingen in denkculturen aan het licht die je – met common-sense als uitgangspunt voor filosofisch redeneren – eenvoudig met elkaar kan vergelijken. Inclusief de spraakverwarringen ertussen. Pluralistisch en onweerstaanbaar elegant. Wat mij nog het meest aanspreekt in Pepper’s theorieënvergelijk is zijn analyse op basis van een tweetal dichotomieën. Zo is contextualisme – niet analytisch maar – synthetisch en – niet integratief maar – dispersief. Dat wil zeggen dat contextualisme de dingen in een samenhang plaatst maar tegelijkertijd die samenhang niet oplegt als wetmatig. Die geldt integendeel, als losse eigenschap en, overal verschil makend, verdeelt zij zich over de verschijnselen. Dat is de kracht maar tevens ook de zwakheid van het contextualisme. Sta mij toe Pepper wat uitvoerig te citeren omtrent het karakter van deze wereldvisie:

Contextualism is constantly threatened with evidences for permanent structures in nature. It is constantly on the verge of falling back upon underlying mechanistic structures, or of resolving into the overarching implicit integrations of organicism. Its recourse in these emergencies is always to hurry back to the given event, and to emphasize the change and novelty that is immediately felt there, so that sometimes it seems to be headed for an utter skepticism. But it avoids this impasse by vigorously asserting the reality of the structure of the given event, the historic event as it actually goes on. The whole universe, it asserts, is such as this event is, whatever this is.

Het gaat het contextualisme steeds om de unieke, nieuwe kwaliteit van een gebeurtenis, waarbij vooruit- en terugkijken – als bij het samenstellen van een zin – de gebeurtenis zijn ‘spreiding’ (spread) geeft. Voor de contextualist bestaat er geen uiteindelijke analyse ergens van. De context blijft bepalend. Er bestaat ook geen uiteindelijke hiërarchie of waarheid. Het onderscheid met pragmatisme is dat de laatste minder naar het verleden refereert dan naar de toekomst, het beoogde doel van een verklaring of analyse. Daarin schuilt volgens Pepper tevens een funeste misvatting in het pragmatisme. Over het algemeen geldt voor het contextualisme dat het zich door het mechanisme op de vingers zou moeten laten tikken waar het te dispersief is, teveel alles-in-zijn-context wil blijven zien, zodat vaststaande eigenschappen nergens meer te vinden zijn (inadequacy of precision). Voor het mechanisme geldt als belangrijkste bezwaar dat het een verlies aan vergezicht (inadequacy of scope) oplevert, omdat alles binnen een systeem moet kunnen worden uitgelegd.

Ipse dixit. Pepper’s wortelmetafoor- of wereldhypothesetheorie levert ons een formule die aan twee in deze tijd gewenste eigenschappen voldoet. Ten eerste kan afstand genomen worden van de huidige situatie die schijnbaar onoplosbaar is, ten tweede kan die afstand onder druk bewaard blijven of eventueel opnieuw oproepbaar zijn. Mijn onbevoegdheid mij überhaupt op dit terrein te begeven krijgt iets onverdiend heroïsch in de vergelijking met een valk die op zijn prooi jaagt, zoals hierboven gesuggereerd. Misschien is het realistischer de territoriale aanspraak van een valk uit die vergelijking weg te nemen door voor de valk de kansspeler in een casino in de plaats te stellen. Dan weegt het allemaal wat minder zwaar en als ik ernaast mocht zitten dan is het maar een spelletje. Het wordt dan tijd mijn inzet te verzilveren met meer doorwrochte expertise.

Vorming van een tekstgemeenschap

Op het terrein van het contextualisme heb ik wat sporen nagelaten. Zo pleitte ik een aantal jaren in artikelen en brieven voor de instelling van een algemeen verhaal voor in het onderwijs. Zo’n verhaal maakt initiële kennis over de wereld om je heen vertelbaar in de context van historische gebeurtenissen. Nu wil het heugelijke feit dat dat verhaal er ook daadwerkelijk is gekomen. Niet helemaal zoals ik het had voorgesteld maar wel in grote lijnen. Zodra mijn plan zijn kop opstak in kringen van politici en professoren, en het de onvermijdelijke steen des aanstoots werd voor linkse intellectuelen, werd het mij ‘onteigend’. Als het afgepakte zakje knikkers waar voor je ogen een groots spel mee gespeeld wordt en waar je geen ruzie om wil maken. (Mijn patentaanvraag is trouwens in behandeling. Grapje. Misschien moest ik daar toch eens aan gaan denken, nu de Russen ook al aan zo’n canon naar ons voorbeeld zijn begonnen …)

Mijn pedagogische jargon werd door politiek jargon vervangen. Zo werd, symbolisch, het door mij gewrochte ‘heldencanon’ vervangen door ‘Canon van Nederland’, een begripsvernauwing die pedagogisch slecht te verdedigen is. Het contextualistische principe van vertelbare ontstaanskennis daarentegen bleef bewaard. Waarbij ‘de held’ geldt als onmisbaar – zij het destijds door historici en pedagogen fel bestreden – kernelement. (In een enthousiaste briefwisseling met Henk Wesseling, bekend historicus en columnist van NRC Handelsblad, konden hij en ik ons vinden in het pedagogische belang van de boekenserie Honderd gestalten door Rinko Wiersma, volgens deze columnist het pseudoniem van de vader van de gebroeders Reve). Het heeft even geduurd – om precies te zijn vanaf de introductie van het woord ‘canon’ in het geschiedenisonderwijsjargon in 1997 tot de daadwerkelijke introductie van de Canon van Nederland in 2006 – maar de held werd, inclusief zijn/haar initiërende betekenis, sinds lang weer toegelaten in het onderwijs. Ik beschouw dat als erkenning voor een studie die mij jaren van de straat hield.

Hadden we gemeend het hierbij te kunnen laten dan hadden we het mis. Het format van een canon moge navolging hebben gevonden door andere projecten, zoals het – soms gemeenschappelijk – vergaren van ontstaansverhalen over streek, stad, bedrijf, takken van wetenschap die, naast andere ontwikkelingen, zoals historiserende kunstuitingen en – journalistiek en een groeiende belangstelling voor erfgoed, stuk voor stuk onder Pepper’s contextualisme gerekend kunnen worden, met het verstrijken van de jaren wordt steeds duidelijker dat dat alles het niet kan stellen zonder politieke draagkracht. Behalve een vernieuwde visie op een overheersend mechanistische wereldbeschouwing vergt dat zoals gezegd actiebereidheid bij mensen die vanuit werk, opleiding of hobby klassieke teksten willen lezen. Zodra een intelligentsia in voorouderlijke voetsporen wil treden om haar cultuur van draagkracht te voorzien, ligt het in de lijn van daaruit het vermogen tot gezamenlijke meningsvorming te ontwikkelen. Stel je anders even voor dat de paranoia uit de sciencefictionliteratuur een geaccepteerde wereldhypothese werd en we met zijn allen ‘met zijn tijd meegaande’ zombies werden in een zelfgemaakte maar onbeheersbare machinerie. Apocalyptische doemscenario’s die daarover verschenen weerspiegelen het dagelijks leven als onvermijdelijke hel op aarde. Waar het aan ontbreekt is een afdoende mate aan ‘kritische massa’ met een zekere canonbereidheid om het zo maar eens te noemen, die zich toelegt op het lezen, bespreken en inbrengen van culturele teksten.

Als Edward Sidelsky uit Aristoteles en Adam Smith citeert om aan te geven dat economie en deugdzaamheid nooit los van elkaar hebben gestaan, dan zie je aan de holle blikken van zijn toehoorders dat zij die teksten niet gelezen hebben. Laat staan van buiten kennen. Dat levert geen bekrachtiging van zijn betoog maar eerder een ontkrachting, Sidelsky staat er in zijn eentje voor. Intussen wemelt het in klassieke – zowel klassiek klassieke als modern klassieke – teksten van waarschuwingen tegen overmoed, overdaad, doorschieten en hybris. Ik stel mij voor dat een collectief van schrijvers, kunstenaars en filosofen, maar ook bibliofiele schoenverkopers, verpleegkundigen en ambassadepersoneel die klassieke teksten lezen en bespreken, een verschil kan maken.

Samenvattend. Wie politiek bedrijft moet zich kunnen voorstaan op een wijsheidsreservoir. Waar het aan ontbreekt is een geestelijke voedingsbodem, een arsenaal aan voorbeelden en metaforen, aan te leveren door papieren, digitale of personale referentiekaders. Wie zich een oordeel vormt over zaken als de monetaire crisis, de milieucrisis, de obeescrisis, de digitalisering van de samenleving of het fundamentalisme heeft daarbij iets nodig om zijn/haar zienswijzen op een letterkundiger of filosofischer niveau te delen dan waarin die zaken hem of haar ter ore komen.

Het mechanistische model van het oplossen van problemen die zich voordoen in een maatschappij-als-onderneming functioneert, maar het voldoet niet. In een samenleving die voortdurend uit haar dak gaat voor een nieuwe trend of uitvinding is het moeilijk politiek bedrijven. Waar 3D afdrukken van een grachtenpand, de nieuwste informatieplastics of de aller-individueelste expressievorm tot het hoogst bereikbare gerekend wordt, maar waar geen norm is voor de terugkoppeling naar een ontstaansverhaal, is besturen een precaire aangelegenheid. Meegaan met je tijd is dan geen optie. Een correctief aanbrengen, het hervinden van het midden tussen oud en nieuw, is dan de boodschap.

Als onderhavige tekst straks met de snelheid van het licht te bestemder plekke komt geeft mij dat een aangenaam gevoel. Het mechanisme van de markt heeft zich bewezen. Alleen heb ik geen flauw benul over wat die snelheid van informatieoverdracht in de samenleving aanricht. Graag zou ik willen weten welke keuzes, normen en motieven mijn bediening van het knopje “verzenden” het licht hebben doen zien. Het begrijpen van die zaken, het vellen van een oordeel in zijn/haar eentje is dan niet genoeg. Voor de zoektocht naar beheersbaarheid missen we een geëigend instrument. Een club van lezers van dezelfde teksten kan daarin voorzien. Hoe? Door elke maand bijeen te komen voor het bespreken van een gezamenlijk gelezen tekst. Waar? Om te beginnen rond het Lieverdje op het Spui in Amsterdam. De context wordt daar gratis bijgeleverd.

Amstelveen, 14 augustus 2013

Commentaar:
op 5-12-2013 15:57:42, floris zei
er moet ook verleiding in. daar kan ik wat mee. ik ben alleen verdomde traag.