‘Mr Bruner I presume?’*

* Uit Hoofdstuk 1 van mijn proefschrift Clio’s kerstening: Pedagogische literatuurkritiek van Plato tot Luther, uitgegeven door DAMON, Budel, 2005.

In: Verhaal & Onderwijs

‘Mr Bruner I presume?’

In februari van het jaar 1961 vond in Toronto een ontmoeting plaats die van symbolische betekenis mag heten. Tijdens een conferentie aan het Victoria College drukte de toen al beroemde professor in de psychologie aan Harvard University, Jerome Seymour Bruner, de hand van een al even vermaard geleerde in de Engelse taal, Herman Northrop Frye. Met dat gebaar gaven twee vakgebieden in de wetenschap blijk van een ongebruikelijke, wederzijdse belangstelling. Gast en gastheer toonden, als twee – bijna even oude – representanten van twee – ook al even oude – vakgebieden, respectievelijk die van de denkpsychologie en van de literatuurkritiek,1 in deze ontmoeting een eind te willen maken aan een van meet af aan onderkoelde verstandhouding. In de daarop volgende decennia zouden beide disciplines met een frequentie die nog steeds toeneemt (zie onder noot 9) toenadering tot elkaar blijven zoeken. De symboliek van de ontmoeting krijgt extra dimensie als blijkt dat beide geleerden, geboren respectievelijk in 1915 en 1912, zojuist, op hetzelfde – vijfenveertigste – jaar van hun leven een in hun vakgebied toonaangevend werk publiceerden waaruit zij elkaar wederzijds citeerden: Bruners The process of education (1960), Frye’s Anatomy of criticism (1957).

Het initiatief van de ontmoeting in Toronto ging uit van een commissie die door Frye geïnstalleerd was naar aanleiding van de spraakmakende, twee jaar eerder gehouden Woods Hole Conference in Denham, VS. Bruner had daar zijn revolutionaire ideeën over een concentrische leerplanopbouw of spiral curriculum gepresenteerd. Op elk studieonderwerp zou volgens dit concept vanuit een ‘intuïtieve’ inslag (account) later in het leerplan teruggekomen worden in een analytisch meer gestructureerde benadering. De ideeën die Bruner in genoemde conferentie voorlegde nam Frye over bij zijn eigen ideeën over de bestudering van literatuur (te beginnen in het basisonderwijs, zie hiervoor verderop). Op dezelfde wijze als Bruner stelt Frye zich de literatuurstudie (én de literatuurgeschiedenis) voor als zich ontwikkelende (revolving) stadia rond de klassieke modellen, zoals die aan de basis van een cultuur staan.2 Bruner op zijn beurt werd ertoe bewogen om nog meer dan hij al deed de literatuurkritiek bij zijn onderwijsplannen te betrekken. Zo volgt hij Frye, die hij ‘een magistrale literatuurtheoreticus’ noemt, in de door de laatste ontworpen, literaire hoofdstructuur.3

Wat beide mannen verbindt is hun interdisciplinaire belangstelling voor de encyclopedische, vormende waarde van literatuur. Illustratief in dat opzicht is de grote betekenis die beide hechten aan het in die tijd verschenen boek The singer of tales (1960). Classicus en folklorist Albert Lord toont daarin aan, in het voetspoor van zijn leraar Milman Parry, dat nog levende epische zangers, op vergelijkbare, cultuurconserverende en mnemotechnische wijze als het geval moet zijn geweest bij de epen van Homerus, hun orale teksten componeren en doorgeven aan hun leerlingen. (Zie hierna onder § 2.4.)

Een blik op beider oeuvre bevestigt verder de generositeit waarmee zij elkaars vakgebieden een plaats toebedelen. Bruner verwerkt in zijn cultuurpsychologische boeken een areaal aan literaire en literatuurkritische bronnen, terwijl de verzameling van Frye’s literair-pedagogische teksten aanleiding zijn geweest tot de publicatie van een vuistdikke bundel.4 Stelt Bruner in de psychologie cultuur en literatuur centraal,5 Frye verbindt zijn vakgebiedperspectief aan “a more synoptic view” bij het lesgeven aan kinderen.

I sympathize entirely with the plea for a more synoptic view of the different subjects taught to children, but how can literature (that is, criticism) enter into such a synoptic view until it has acquired a synoptic view of itself?6

  1. Ter illustratie van de gescheiden opstelling van beider werelden het – gehouden naast Blooms klaagzang uit 1994, zie hierboven – vroege commentaar van Bruner (1960: 67): “[O]ne finds a virtual vacuum of research on [the realm of literature and the arts] in educational literature”. En dat van Frye (2000 (1963): 153): “My own feeling is, once again, that whatever separates literature from the rest of education reflects the confusion of critical theory.” In een Frye-studie met veel aandacht voor het pedagogische werk vinden we Frye’s opstandigheid hiertegen als volgt verwoord: “Frye’s rebellion is against the authority of a Western tradition that subordinates poetry to other disciplines. […] Frye’s position makes sense in relation to history and literary history” (Hart 1994: 21; vgl. Frye 2000 (1958): 73)
  2. “[L]iterature is allusive, and seems to radiate from a centre. Literature develops out of, or is preceded by, a body of myths, legends, folk tales, which are transmitted by our earlier classics. In our tradition the most important groups of these myths are the biblical and the classical, and it is essential to acquire some knowledge of both as early in life as possible” (Frye 2000 (1963): 151).

  3. Bruner 1996: 95. Frye (2000 (1963): 151) betrekt zijn literaire hoofdstructuur als volgt bij zijn leerplanideeën: “From familiarity with the traditional stories of our culture we may gradually acquire a sense of the categories of stories, which I would classify as four in number: the romantic, the comic, the tragic, and the ironic.” De voordracht aan Harvard University waaruit hier geciteerd wordt toont aan dat in het literatuuronderwijs een kans is blijven liggen door niet in een of andere geïnstitutionaliseerde vorm het onderzoek van beide onderzoekers bijeen te brengen. Frye’s voordracht, waarnaar overigens in Frye-studies zelden wordt verwezen, zou een goede voorzet zijn voor een dergelijk initiatief.

  4. Frye 2000.

  5. In zijn Acts of meaning (1990: xii) schrijft Bruner over het belang van cultuur (literatuur) binnen zijn vakgebied als over ‘culturele vorming en betekenisgeving, en de centrale plaats daarvan in de menselijke handeling, tegen de achtergrond van een confuus, ontwricht en gesimplificeerd psychologisch onderzoek.’

  6. Insert your note here