Michiel de Ruyter en de heroïek*

* Ter publicatie toegestuurd aan NRC Handelsblad, 2 juli 2007.

In: Verhaal & Voorouders

Wat is een held en wat kunnen we ermee? Nog niet zo lang geleden werden helden met de nek aangekeken. Alsof achter elke held een schurk stak en heldenverering onbedwingbaar de rechterarm deed verstijven. In linkse kringen zijn cynisme en verdachtmaking nog normbepalend. Onlangs bracht Lucy Hughes-Hallett in haar lijvige boek Helden (besproken in NRC Handelsblad van 5/1/07) het adagium van Brecht weer in stelling, ‘het is een ongelukkig land dat naar helden haakt’. Met liefde en toewijding portretteert de schrijfster een aantal legendarische uitblinkers, maar in haar inleiding wordt door de bekende kritiek de toon gezet. Door radeloosheid worden mensen ertoe gebracht, aldus de schrijfster te hunkeren naar beschermers of verlossers. En wat erger is, vervolgt zij, het concept van de held – de gedachte dat sommige mensen al speciaal zijn bij hun geboorte – is verregaand onegalitair en kan de weg vrijmaken voor tirannie. Inmiddels is deze zienswijze onder druk van de publieke opinie aan het verschuiven. Heldenverering is, nog afgezien van pop-, sport- en filmidolen, bezig een comeback te maken. Sinds de hausse rond de dood van prinses Diana heeft zich een reeks hoogtepunten van volksemotie voorgedaan die de heiligenverering uit de Middeleeuwen naar de kroon steken. Op de hielen gezeten door tv programma’s die hun kijkcijfers dramatisch zagen stijgen.

Nu het ernaar uitziet dat we niet heen kunnen om dit soort idolen en iconen van het moment wordt het tijd de voorbeeldwerking die zij ongetwijfeld hebben wat serieuzer te nemen. Er is bijvoorbeeld nog geen onderzoek gedaan naar de werking op het gedrag van jongeren door rolmodellen die verder van hen af staan dan het directe contact met het levende voorbeeld. Het alternatief is een weinig vruchtbare opinieloosheid over bijvoorbeeld computergames en films, of pak haar beet, een YouTube zangeres die meer ruimte in de media opeist dan de gemiddelde Nobelprijswinnaar. Het probleem bij helden en idolen is niet hun trivialiteit of zelfs weerzinwekkendheid maar, en dat geldt voor de westerse cultuur in het algemeen, de kansloosheid van zwaargewichten die zich in de loop der eeuwen hebben bewezen. De zwaarstwegenden hebben zwaarste kritiek gekregen. Een der belangrijkste pedagogische middelen om betrokkenheid bij het verleden te genereren wordt zo de das om gedaan.

Heroïek zou van verjaarde imago’s kunnen worden bevrijd. Zoals het paradepaardje van een heersende klasse te zijn of de verhulling van een of ander schurkendom. Ook zou het zomaar kunnen dat de herofobe uitgangspunten van het christendom, die eeuwenlang lucht gaven aan het bestrijden van idolatrie, voorouderverering en ‘de roem der mensen’ (Augustinus), en het socialisme dat op helden is gebrand vanwege zijn gelijkheidsideaal, aan herziening toe zijn. Als blijkt dat deze ideeën geen partij meer bieden in een levendig debat dan is er op zijn minst reden dat te constateren en je af te vragen wat daarvoor in de plaats moet komen. Ook al omdat van orthodoxe uitgangspunten niets te merken valt als een voetval voor het populisme opportuun is. Denk aan de KRO met zijn verkiezing van de Grootste Nederlander en de Volkskrant met zijn portrettenserie Kopstukken van het Laagland. Op veel terreinen zijn orthodoxieën aan het vervagen, nu dus ook met betrekking tot heroïek. De viering van het vierhonderdste geboortejaar van Michiel de Ruyter is een gelegenheid daarbij stil te staan.

Net als bij Rembrandt vorig jaar steken op dit moment herdenkingsboodschappen overal de kop op. Het accent is wat verschoven naar het geven van (historische) informatie. Dat lijkt mij niet verkeerd en het is ook wel zo veilig omdat je je beperkt tot het minst persoonlijke. ‘Vlissingen’ (geboortestad, familie), ‘Den Helder’ (Marine) en ‘Den Haag’ (kamervragen en Hongaarse Ambassade) hebben hun inspanningen gecoördineerd om informatie, aangeleverd door historici als Ronald Prud’homme van Reine, te promoveren en verspreiden. Grote musea laten zich ook dit keer niet onbetuigd en een belangrijk novum is het betrekken van het onderwijs bij het gebeuren door de SLO. Hierna wil ik een drietal voorzetten doen voor een mogelijk te voeren discussie: twee dooddoeners van commentaar voorzien, de nationale held als propaganda-instrument en de held als ipso facto schurk, en de suggestie doen om een klassieke, literaire zienswijze in ere te herstellen.

Zodra het over helden gaat wordt te pas maar ook te onpas naar nationalistische propaganda uit de 19e eeuw verwezen. Zoals in veel landen werden in ons land in antwoord op de Franse Revolutie historische helden uit de mottenballen gehaald en opgetuigd ter volksopvoeding en nationale gemeenschapszin. Hoe waar en raar dat alles moge zijn, het wil nog niet zeggen dat deze propaganda tot het arsenaal zou behoren van een ideologie die een vijandbeeld tegen niet-Nederlanders zocht te kweken. Dat beeld is te belasterend voor het concept van ‘nationale held’. Onder pedagogen gold saamhorigheid wel degelijk als ideaal, maar ook verdraagzaamheid, vrijdenkendheid en het afslijpen van de scherpe kantjes. ‘We’ hadden bovendien wel wat beters te doen dan onszelf verheffen, namelijk geld verdienen, en dat liefst zo onopvallend mogelijk. De les van Herman Pleij geldt hier dat helden in ons land dienen “te excelleren in gewoonheid”. In de 19e eeuw is daar een basis voor gelegd.

Dit laatste is te illustreren aan een schoolboek dat gedurende die eeuw gebruikt werd. In de serie Levensschetsen van Vaderlandsche mannen en vrouwen, in 1791 uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, wordt in dialoogvorm duidelijk gemaakt hoe de jeugd geacht werd over heroïek te denken. In het “Eerste stukje”, bij de tweede held, Paus Adriaan (na Jacoba van Beijeren), wordt uitgelegd waarom je maar beter risico’s kan mijden dan je nek uitsteken. Het was Paus Adriaan namelijk slecht vergaan in Rome.

Meester: “Intusschen, mijne kinderen! Kunt gij leeren hoe onaangenaam en gevaarlijk hooge bedieningen zijn. Er is een Hollandsch spreekwoord: Een vergeten burger, een gerust leven; dat wil zeggen, dat een geringe staat veel geruster voor de mensch is dan in hoogheid te zijn. – Hebt dus altijd liefde en achting voor Mannen, die in hoogheid zijn gezeten, en van welke gij hoort, dat zij brave menschen zijn, die hunnen post wel waarnemen. En volgt hierom het volk van dien tijd niet na; maar leert ook, aan den anderen kant, nimmer al te begeerig te zijn naar eer en groot aanzien; want, hoe aanzienlijker gij wordt, hoe meer verdriet en kommer gij te verwachten hebt; denkt altijd aan het spreekwoord van daareven … hoe was het ook?”
Klaartje en Pietje beide: “Een vergeten burger, een gerust leven.”
Meester: “Bravo! – gaat nu naar huis, en verwacht morgen het vervolg, als gij wel oppast.”

Generaties schoolkinderen hebben deze heldenschuwe wijsheid meegekregen. Niet omdat deemoed een deugd zou zijn en zelfverheffing een ondeugd, of dat gelijkwaardigheid tussen mensen een ideaal zou zijn, maar omdat de baten de kosten van de risico’s niet overstijgen. Het Nederlandse maaiveld in de maak. Drie helden verderop, na Jacob Cats en Anna Maria Schuurman, leren we onder Michiel de Ruyter “met lof en dankbaarheid van die brave menschen” te spreken die “leeren hun Vaderland lief te hebben.” Meer niet. In andere, vergelijkbare schoolboeken uit die tijd heb ik evenmin aanzetten tot ‘foute’ nationalistische ideeën gevonden. Anders is het bijvoorbeeld gesteld in het Duitse, overigens goed geïnformeerde kinderboek Admiral Michael de Ruyter uit 1943 door Wilhelm Wolfslast. Al op de tweede pagina wordt Engeland daarin afgeschilderd als land dat rovers, egoïsten en verraders voortbrengt.

Mijn tweede voorzet is het veronderstelde schurkendom dat achter elke heldenfaçade schuil zou gaan. Ten gunste van een pedagogische voorbeeldfunctie van een held dient met deze dooddoener te worden afgerekend. (Het valt overigens niet mee de schurk in Michiel de Ruyter te herkennen: een vechtjas met driftbuien, ala, maar slavenhaler zeker níet!) Om het idee te tackelen dat elke held bij voorbaat hetzij schurk hetzij heilig zou kunnen/moeten zijn, moeten we bij de literatuur te rade. Literatuur gaat eenduidige beeldvormingen tegen. Zij leert kinderen, mits onder goede begeleiding, een eigen afweging te maken en oordeelsvorming te ontwikkelen. Dit onderwees Plutarchus, een der grootste heldenbiografen ooit én een der grootste pedagogische literatuurcritici. In zijn zeer lezenswaardige De audiendis poetis (Over het publiek der dichters, ong. 100 n.Chr.) schrijft hij dat dichters hun publiek weliswaar kwaadaardige karakters voorleggen, maar dat zij daarnaast voorbeelden geven van zelfbeheersing en hoe men zich kan verzetten de gevangene van zijn passies te worden. Behoed de jeugd ervoor, zegt Plutarchus, door heldenverering bedwelmd te raken en daardoor alles voor lief neemt van zo iemand. Er zijn altijd schaduwzijden. Deugdzaamheid alleen is trouwens slaapverwekkend. “Dichtkunst mag nooit gevaarloos en oncontroversieel zijn, en zo de kracht verliezen ons te laten schrikken en zelfs te schokken.” Ook Aristoteles schreef in zijn Poetica dat Achilles, de goddelijke en onoverwinnelijke, een ‘toonbeeld van wreedheid en hardheid’ was, maar dat Homerus erin was geslaagd hem toch tot een goed mens te maken.

Het ontwikkelen van kennis en moreel inzicht op basis van een literaire opvoeding werd in de Oudheid en door het klassieke humanisme voorgestaan en is in deze tijd vertegenwoordigd in begrippen als Bildung en Liberal Arts. Een dergelijke visie zou, en dat is mijn derde voorzet, in onze tijd opnieuw een kans van slagen moeten krijgen. Helden staan daarin centraal, maar daartoe moeten zij meer betrokkenheid bij en meningsvorming genereren. Zonder meteen in de smachtende toon te vervallen van negentiende eeuwse genie toejuichers als Carlyle, Emerson en Nietzsche. Het heldenideaal dat zij verdedigden was doel op zich, te weinig middel tot iets anders, en hoewel niet rechtstreeks met het fascisme in verband te brengen, dat is aangetoond, zijn die twee zaken met elkaar vergroeid geraakt, waardoor hun werk nog moeilijk zonder dat soort associaties te lezen is. De les die uit hun destijds massaal verwelkomde boodschap is getrokken, dat de held een (voorbeeld)functie heeft en dat die functie in het Westen wordt verwaarloosd, verdient desalniettemin nog steeds de aandacht.

Mijn suggestie is een held vooral (maar niet alleen) te zien als cultuurheld, erflater, uitvinder, brenger van iets nieuws, een voorwerp, een idee, iets wat hij/zij representeert, zijn/haar ‘iconische’ betekenis kortom. De historicus Willem Frijhoff schrijft in zijn oratie Heiligen, idolen, iconen (1998) dat in tegenstelling tot de heilige of het idool de icoon geen sympathie of meegevoel hoeft op te roepen “De functie van de icoon is niet tot verering te brengen, maar tot herinnering.” Viering voedt herinnering, dat weten we, maar het accent zou moeten liggen op het laatste. Niet de persoon centraal stellen, zoals bij Michiel de Ruyter vaak gebeurt (bij ‘burgerschapsvorming’ bijvoorbeeld: hij was zo’n uitstekende werknemer, echtgenoot, multiculturalist), maar zijn/haar daden en hun context. Bij De Ruyter waren die laatste niet mis te verstaan: een destijds felbegeerde combinatie van eigenschappen zoals een voorbeeldige voorbereiding van een zeeslag, waarbij inbegrepen de training van kapiteins, matrozen, mariniers, razendsnelle informatiewinning bij de vijand, glasheldere commandostructuur, loyaliteit tegenover ondergeschikten, onverschrokkenheid en een grote ervaringsdeskundigheid.

In 1850 stelde de al genoemde Ralph Waldo Emerson in zijn The Representative Men (variant op Carlyle’s On heroes) de hier bedoelde cognitieve functie centraal. Helden, zegt Emerson, banen voor ‘gewone mensen’ de weg door onbekende wildernissen en worden zo hun vertegenwoordiger en tolk. Met een dichterlijke retoriek en heldere maar nu vreemd aandoende idealistische boventonen legt Emerson uit hoe uitvinders de wereld ‘vermenselijken’. Zij veroorloven ons een blik te slaan in het wezen van de dingen. “Linnaeus van de planten, Van Mons van de peren, Euclides van de lijnen en Newton van de differentialen. Elke plant heeft zijn parasiet, en elk geschapen ding zijn minnaar en dichter” (vert. J. Mees 1911). Met Amerikaans vertrouwen in een toekomst vol met nieuwe uitvindingen voegt hij daaraan toe: “[A]l wat thans nog onbezield is zal eens spreken en denken.”

Dit vermenselijken van dingen is wat een held als Michiel de Ruyter kan. Daarvoor is dan wel “een minnaar en dichter” nodig. De kinderboekenschrijver, journalist en zeerot K. Norel is een goed voorbeeld. Met zijn Bestevaer heeft hij volgens mij het best van alle kinderboeken de balans gevonden tussen een kennis- en persoonsgerichte manier van schrijven. Dankzij dit boek staat mij bijvoorbeeld helder voor de geest hoe in het Rampjaar 1672, terwijl Franse en Duitse legers oprukten tot bij de Waterlinie, de angst voor een invasie vanuit zee door de Engelsen hysterische proporties had aangenomen. In de slachting van de gebroeders De Witt en de al even onverklaarde aanval op De Ruyters woning in Amsterdam vonden die dat jaar een uitlaatklep. Onder toeziend oog van het samengestroomde volk bij Kijkduin een jaar later, konden alleen de uiterste koelbloedigheid en het strategische inzicht in zeegevechtstechnieken waarover De Ruyter beschikte de Republiek nog redden. Op dat ogenblik was deze laatste niet meer dan een Hollandse ‘enclave’. De koppeling in het onderwijs van het icoon ‘De Ruyter’ met moed en inzicht in een oorlogssituatie kan iedereen een dienst bewijzen die ooit in zo’n situatie terecht komt. Emerson verdichtte de cognitieve functie van zijn representative men als volgt: “Bezield chloor is op de hoogte van chloor. Vleeschgeworden zink kent zink.” Op dezelfde wijze: vleesgeworden heldenmoed kent heldenmoed. In laboratoriumtaal: een heldenbiografie kan inzicht bieden bij nieuwe en complexe informatie, een functie die in de leerpsychologie bekend staat onder de term advance organizer (op internet onder die zoekterm).

Om helden te introduceren en hun voorbeeld functioneel te maken in het onderwijs lijken korte literaire teksten het meest geschikt waarbij persoon en daad in balans zijn. Door gebruik te maken van een heldenkalender zijn die teksten bijvoorbeeld op de geboortedata voor te lezen en te bespreken in de klas. De biografieën uit de Canon van Nederland bieden een gouden kans om deze nu eens op de mooist denkbare manier te schrijven en vertellen. Elke nieuwe generatie zou zo op school een leesboek (+website) kunnen meekrijgen waar ze zich een leven lang aan hecht. De canon die we nu hebben biedt daartoe een uitstekend uitgangspunt. De bestaande ideële hindernissen tegenover helden moeten maar eens gauw onder het mes.