De gevaren van de canon en de Hogere Kritiek*

* Eerder verschenen op de website van Entoen.nu op 21-10-2009. In: Verhaal & Onderwijs

Welke overeenkomst is er tussen koopverslaving, hangjongeren en PVV-aanhang? 1. Algemeen verschijnsel, 2. ontevreden maar niet (perse) onbemiddeld, 3. wereldburgerschap in isolement. Licht- en schaduwzijden van de westerse cultuur. Ze demonstreren alle drie gebrek aan zicht op eigen functioneren en aan thuisgevoel in een gemeenschap. Afsluiting van de buitenwereld kan voor even een remedie zijn, de schuld aan anderen geven voor alles en nog wat ook. Maar dan wordt het tijd met die problemen aan de slag te gaan, niet bij de pakken neer te zitten en zelf invulling en betekenis te geven aan je plek op aarde, de gemeenschap waar je bij hoort. Dat kan alleen maar door verhalen voort te brengen die de tand des tijds doorstaan. Op dit moment wordt die route echter afgebroken, eerder dan gestimuleerd. Zo wijst men vanuit hoger kringen, uit angst voor vreemdelingenhaat, op de gevaren van een groepsidentiteit. Maar als je het goed bekijkt spelen andere drijfveren een rol. De gevaren komen eerder bij de waarschuwer vandaan dan bij degeen die wórdt gewaarschuwd.

Aanleiding tot dit stukje is het dit jaar verschenen boek The perils of belonging de gevaren van het thuishoren. What about the pearls of belonging, vraag ik me dan af.

Thuishoren staat hier in het teken van gevaar, niet van een schat die je moet koesteren. De volledige titel luidt The Perils of Belonging: Autochthony, Citizenship, and Exclusion in Africa & Europe. Het is geschreven door Peter Geschiere, antropologieprofessor aan de UvA. Net als in de essaybundel Controverses rond de canon, in 2006 door vier historici geschreven, is ook hier een ‘gevarendriehoek’ onderscheidbaar. Nationale plannen ter bevordering van belonging, het zich thuis voelen, waaronder ook de canon, stellen ons aan drie gevaren bloot: buitensluiting (van allochtonen), fixatie, invriezing (van culturele eigenschappen), onderdrukking (op basis van die invriezing). Drie gevaren op een – door schrijver dezes gevisualiseerde – driehoek, verbonden door het wit van het gedachtegoed dat ‘essentialisme’ heet. Het gebruik van de begrippen ‘autochtoon’, ’identiteit’, ‘cultuur’, ‘traditie’ leidt, aldus de theorie, tot essentialisme, het zich vastklemmen aan onveranderlijke oerkenmerken van culturen. (De term, Geschiere spreekt hier meestal van “apparent self-evidence“, is oorspronkelijk door antropologen gemunt ter correctie van onhoudbaar gebleken fixaties van niet-westerse culturen.)

Geschiere’s studie vergelijkt op heldere en concrete wijze Europese – met name Nederlandse – met Afrikaanse politieke belangen en dito ingrepen om autochtonen van allochtonen te (onder)scheiden op basis van geboortegrond (chtonos=grond). Met doorgaans funeste gevolgen, de perils uit de titel. De studie doet dat historiserend, tegen een (pre)koloniale achtergrond van een in Afrika wijdverbreide, maar bij ons onbekende gewoonte burgerschaps- en familierechten te koppelen aan de geboorteplek. Daar waar iemands navelstreng begraven ligt en waar diegene bij overlijden naar terugkeert om er zelf ook weer te worden begraven. De schrijver deed zelf onderzoek naar het begrafenisritueel in kwestie, waarbij familiebanden gedramatiseerd en gememoreerd worden. Naadloos – en niet zonder reden – sluit Geschiere het Europese kolonialisme en de – vaak ook weer afgedwongen – Afrikaanse imitaties van dat kolonialisme op elkaar aan. En daarop vervolgens weer – naar mijn smaak minder overtuigend – ons vaderlandse autochtonen- en canondebat, waarbij, aldus Geschiere, het “grond”-principe geen rol meer van betekenis speelt. De geschiedenis van autochtonie is “long and tortuous”. Ik teken daarbij aan dat de ‘gevarendriehoek’ hier weliswaar wordt voorgehouden maar dat, in tegenstelling tot het zich gedwongen nationaliserende Afrika, er bij ons inmiddels een taboe op haatzaaien bestaat dat op een almaar bredere consensus kan rekenen en dat de perils uit de titel aanmerkelijk verkleint.

De vraag is, welke drijfveer ligt eraan ten grondslag om die gevarendriehoek standaard voor te willen houden, ook wanneer we kunnen vaststellen dat 1e de boodschap zich van anderen te willen onderscheiden pas gevaar oplevert als die boodschap luid en duidelijk van haat vervuld is (met het Oude Testament als nu eens zijns danks, dan weer zijns ondanks de meest gelezen inspiratiebron), 2e nationaliserende projecten ter volksopvoeding zónder aanplant van haatzaailingen nimmer indruk maakten op ‘het volk’, in het Europa van de negentiende noch in het Afrika van de twintigste eeuw (zie voor het eerste o.a. Aleida Assmanns Arbeit am nationalen Gedächtnis, voor het laatste bij Geschiere). De aandrang, het fanatisme waarmee die gevarendriehoek toch maar, ondanks gefundeerde tegenargumenten (zie ook de boeken die het canondebat in de VS bespreken), opgericht wordt, alsmede de introductie van de term essentialisme ter benoeming van een vaag maar blijkbaar ozo manifest gevaar, heeft mij tot de volgende overweging aanleiding gegeven.

Lang geleden is een jacht geopend op het kwaad dat bijgeloof genoemd werd. Sindsdien is zij, die jacht, nooit afgeblazen of tot rust gekomen. Ook niet nadát het fanatisme afgezworen was. Uit naam van hoger idealen wordt nog steeds gejaagd op te veronderstellen kwaden. Daarin alleen is het goede te begrijpen. Monotheïsme definieert zich in die tweespalt. Wie zich in deze tijd een nieuwer aureool aanmeet om zich te heiligen met een hoger levensdoel kan, zichzelf tot ‘wereldburger’ dopend, of ‘kosmopolitist’, het goede najagen door ontstijging aan het groepsgebondene, het plaatselijke, belangstelling ontwikkelend voor ‘andere culturen’, ‘mensenrechten’, en bovenal, individuele vrijheid.

Dat alles niet dan zonder ook het kwade aan te wijzen. Het zich hechten aan een collectief, traditie, het zich opsluiten in plaats en tijd, het op zoek gaan naar identiteit en wortels. Kijk maar naar de demagoog die dat soort zaken tot ons aller schade exploiteerde, zo redeneert de juist herborene. (Of naar gebeurtenissen in Elzas-Lotharingen, aldus de twee historici die afgelopen zondag op tv bij Buitenhof hun visie op Neêrlands onbehagen gaven en die het roerend eens waren over de bewijslast van dit historische gebeuren. Om zo de onverschilligheid te wettigen waarmee zij het probleem bezagen; de canon viel meewarigheid ten deel.) Dus ergo, het bewijs is daar: belonging is hinderlijk, belachelijk, in de kern een potentieel gevaar.

Ik denk dat het een kwartslag anders ligt. Om Mattheüs 7 aan te halen, terwijl de zelfgedoopte wereldburger de splinter in het oog van het nationalisme ontwaart (demagogisch misbruik van gebrek aan thuisgevoelens, de criminele onderneming die gelukkig nogal eens mislukte), ziet hij niet de balk in eigen oog, de onberedeneerbare geloofsijver van een monopolie op het kwaad, en op een atomistisch, vrijheidsrechten proclamerend maar onthechtend zelf, met een voorgeschiedenis van universalistisch godsgeloof. (Geschiere spreekt, op p. 230n45, over het laatste als van een “determined effort to surpass the local and create a broader supralocal form of belonging” en “a rigidly controlled history”. Ik voeg daar graag aan toe, dat weliswaar oorspronkelijk de missie verantwoordelijk was voor ontworteling op wereldschaal, maar dat daarna de ideologieën kwamen met hun overal-en-nergens-thuis boodschappen, waarbij lokale historiciteit opnieuw het haasje was.)

Paul Scheffer heeft misschien gelijk wanneer hij in zijn – verstandelijke en brave, maar ook wijze – Het land van aankomst stelt dat er “een echt kosmopolitisme” bestaat, namelijk het kosmopolitisme dat “de spanning tussen het lokale en het universele [probeert] te omvatten.” Het moge wijs zijn, beide polen recht te doen, maar het helpt niet echt. Het helpt niet, niet alleen omdat het symptomatisch voor het Westen is om zo, ‘het universele omvattend’, te redeneren, maar ook en vooral omdat de redenatie van zichzelf uit contra-wereldburgerachtig, provinciaals, kortzichtig en benauwd belerend is. Een burger van de wereld, dat wil zeggen het merendeel der mensheid, is geen kosmopolitist maar kenmerkt zich juist door zich met de middelen die hem ter beschikking staan – ritueel, verhalen, kunst – te willen hechten, ook al woont hij in een ander land dan zijn geboorteland, zich te vereenzelvigen met zijn aller-indrukwekkendste geschiedenis, de aller-boeiendste natuur te memoreren en te eren waar hij opgegroeid is. (Echt begrip voor hoe het toegaat in een kampong, bij een volksstam in de bergen of zelfs in een volksbuurt in de stad brengt zelfgedoopte kosmopolitisten dichterbij het wereldburgerschap dan door overal en nergens ‘thuis’ te horen.) Het helpt al helemaal niet als je, zoals Scheffer doet, de wortels van dat kosmopolitisme uitsluitend bij het humanisme zoekt. Dat is maar wensdromen, geen realisme.

Het humanisme heeft met ideologieën van ontstijging niets van doen, nog minder met het najagen van bij anderen te leggen kwaad. Wás het maar zo dat het kosmopolitisme uit het humanisme was ontstaan. Van het laatste moeten we het wel hebben. Wie op zoek is naar een visie, naar zicht op eigen functioneren, zoals de PVV aanhang, de hangjongere en de koopverslaafde, maar eigenlijk wij allemaal, moet het hebben van de bloei van humaniora. De pedagogische verhalentheorieën zijn daarover luid en duidelijk. Tijdperken waarin visie werd ontwikkeld, zoals de Oudheid, de Renaissance, de Gouden Eeuw, de Tweede Gouden Eeuw, danken die aan zorgvuldig, collectief, op school – of thuis, als bij Joden – geleerde humaniora. (Het zal de kosmopolitist een zorg zijn: je zoekt het op met Google in je zakcomputer, overal ter wereld bij de hand! Dat wat in je broekzak zit niet tussen je oren zit zal de netwerkende, erop los reizende intellectueel een kopzorg zijn: zijn blik reikt soms niet verder dan congres en campus.) Of omgekeerd, zonder humaniora ontwikkel je geen visie, op het leven noch op iets anders groots. Wel ‘vooruitgang’, maar daar gaat het hier niet om.

Ik roep de Hogere Kritiek op haar eigen blinde vlekken te ontwaren door haar zicht op maatschappelijke noden te onderwerpen aan een concreetheidtoetsing. Met assistentie van ‘de vaas van Rubin’, de tekening waarin nu eens een vaas, dan weer twee naar elkaar toe gerichte gezichten te zien zijn, stel ik voor het volgende experiment te doen: verbeeldt je in het wit van de gevarendriehoek een zwarte toren, en zie daarin een wachttoren, grenzen bewakend, beheersend, controlerend, en daarna een vuurtoren, oriëntatiebaken op woeste zee, betekenisgever en -ontlener aan één unieke, vaste en onveranderlijke boodschap. En hup, een wonder is geschied. De wachttoren verandert in een vuurtoren, heet landgenoten welkom, informeert de buitenstaander. Wat gevaren waren zijn begunstigers geworden: buitensluiting wordt ontdekking van het eigene, bevriezing wordt bescherming van bedreigde waarden, onderdrukking wordt bevordering van algemeen belang. Ik roep de kosmo (koosnaam voor de kosmopolitist) op niet alleen maar wachttorens gewaar te worden, maar ook vuurtorens, zoals de retro dat doet, de fetisjist van het verleden, die ze in stand houdt en zelf ook vervaardigt. Voor wie gebrek heeft aan houvast is de laatste visualisering productiever.

Ik stel voor de proef ook in concreto op de som te nemen bij de door de kosmo vermaledijde canon. Vul in het middenveld van de gevarendriehoek een venster van de canon in, neem Vincent van Gogh. Probeer hem in het teken van een wachttoren te zien. Dat lukt niet goed. Buitensluiting van de vreemdeling? Invriesmiddel van ons culturele erfgoed? Of, nog erger, hulpmiddel ter onderdrukking van migrantenminderheden? Fout voorbeeld, demagogische voorstelling van zaken, zal de kosmo zeggen. Van Gogh gaat immers door voor baken voor het kosmopolitisme, en is veeleer een vuurtoren (geen scheldwoord voor de schilder!). Goed, neem dan een ander, nationalistisch voorbeeld, Michiel de Ruyter. Bijna letterlijk een wachttoren, de retro zal dat onmiddellijk beamen. Dan zou nu de driehoek écht met rode lichten moeten knipperen en alarmsignalen braken! Maar nee, zelfs na de viering van een jubileumjaar, met De Ruyter memorabilia overladen, zijn er geen De Ruyter-groepen opgestaan om met vlag en wimpel Vaderlanders te bezingen, of in het onderwijs of elders onderbuikgevoelens op te wekken. Niets van dat al, niet in de verste verte. Is dan kosmo’s ‘logica’ je reinste kolder? Nee, het is een vast geloof in Hogere Kritiek en “alle Menschen werden Brüder”, maar het blijft geloof, zich krampachtig hechtend – men herinnere zich de balk – aan een westerse traditie van millennia.**

Ik roep de Hogere Kritiek op de sociale kaalte om zich heen gewaar te worden, haar uiterst serieus te nemen en zich niet meer te verschuilen achter valse argumenten als ‘elk decennium kent zijn zorgen’ (zoals de historicus in Buitenhof), en om, vanuit haar leidende posities in de samenleving, de canon te gaan steunen in plaats van te frustreren. Het gevaar in Afrika heet haatzaaien en fanatisme (wat doet Geschiere moeilijk met zijn formulering “extremely exclusionist tendency“, en dat pas aan het eind van zijn boek!), vast en zeker, maar in het Westen heet het zelfverheffing, onverschilligheid en atomisme. Het geestelijke milieu is sterk vervuild en is toe aan duurzaamheid. De canon is daartoe een meest valide poging.

Het is de taak van de humaniora, te beginnen bij de canon, om cultuurgenoten in te leiden in hun cultuur en buitenstaanders in te tunen. Net als op een treinstation: als alle polshorloges gelijk staan met de klok die boven het perron hangt zijn de wachtenden klaar voor wat er komen gaat en ontstaat er geen paniek. Voor al diegenen met verschillende plaatsen van herkomst en bestemming is het gelijk zetten van klokjes een geruststellende gedachte en wel het minste wat je doen kan. Het hoeft maar eenmaal te gebeuren in het leven, in de opvoeding of in het onderwijs. Maar dan wel goed. Niet met een zakcomputer, maar in het kinderbrein. Dat vervolgens zelf zijn reisdoel kan bepalen.

Ik ben nu door mijn beelden heen, ik moest er maar mee stoppen.

** Was het niet Rousseau, die wereldbroederschap met cultuurprotest verbond, op basis van zijn religieuze wortels? Zo las ik in de Engelse vertaling van Le Contrat Social: “All justice comes from God, who is its sole source; but if we knew how to receive so high an inspiration, we should need neither government nor laws. Doubtless, there is a universal justice emanating from reason alone; but this justice, to be admitted among us, must be mutual.