De failliete elite en de countercultuur

Datumdo 06-09-2012. In: Verhaal & Actualiteit

De elite is failliet. Zij kan haar eigen broek niet ophouden. Zij weet niet waar, hoe, of en wanneer zij de cultuur die door haar vingers gaat en in haar hoofden zit moet dragen, moet vertegenwoordigen naar nieuwe generaties toe. Zij representeert het liefste niks, zodat je haar ook niet kan verwijten dat zij verantwoordelijk is voor iets. Laat staan dat zij iemand iets zou hebben willen opdringen. Zij houdt zich op in eigen kring, genietend, zich verheugend, zich volproppend met het beste wat er is. Haar maatschappelijke rol is uitgespeeld sinds het heilige geloof bij haar heeft postgevat in een universele, absolute waarheid van het Zelf. Ze koestert en verwent sindsdien alleen zichZelf. En, o ja, het grote geld. Het is de markt die de cultuur en de moraal aantast. Zo redeneert de elite vanuit haar deerniswekkende armlastigheid. Dat grote geld, dat doet maar, zomaar, spontaan, vanuit zichzelf. Geef geld de vrije hand, en zie, het doet precies wat ervan verwacht kan worden. En waarom doet het grote geld dat? Omdat jij, elite, er niet toe doet, jezelf bankroet verklaard hebt en het geld de vrije teugel geeft. Ook dat gebeurde helemaal vanuit jezelf.

Hoe populair het dankzij de elite moge zijn geworden om wat van waarde is een schop te geven, in een hoek te smijten om het tenslotte uitsluitend voor het Zelf te reserveren (kijk maar naar het Nieuwe Leren), een cultuur wil van zich uit meer dan dat. Cultuur voelt zich niet thuis in een voor haar gereserveerd gebouw of instelling. Daar kan cultuur zichzelf niet kwijt. Dus is zij op zoek gegaan naar wat voor haar is te vinden in het vrije veld, de open uitwisseling, het dagelijks leven. De straat, de wijk, het dorp, de streek. Waar men niet vies is van gemeenschapsleven en de te maken (politieke) keuze om dat glans te geven. Door een greep te doen uit het verleden, gedeelde, canonieke kennis op te delven om daar een feestje uit te bouwen. Met muziek en liederen. Platheid om verhevenheid te vinden in het alledaagse. Door zelfbezielde beelden voortgestuwde vrolijkheid. De ervaring deelgenoot te zijn in majesteit en schoonheid van dingen om je heen.

Het staat eraan te komen. Er moet alleen nog een besturingsinstrument aan worden toegevoegd. Ik noem dat counterpolitiek. Een politiek die zich tegenover het bestaande universalisme van de christelijke, liberale, en sociale politiek opstelt, daartegenin een op het landsbestuur gerichte beweging maakt vanuit lokale gemeenschappen. Gedecentraliseerd, maar verenigd rond het belang van culturele eigenheid. Een soort VN structuur, maar dan op culturele eigenheid gericht. Plaatselijke elites staan te trappelen. Canonsamenstellers, Herman Finkers met zijn Twentse taalproject, erfgoedonderwijzers, plaatselijke kunstenaars en schrijvers. Zij hebben niet de wens zich voor een groot publiek te etaleren, laat staan in de arena van de landelijke politiek. Net als bij de Amazone-indianen die in hun bont versierde nakie een demonstratie houden in een grote stad, overheerst bij het publiek een gevoel van medelijden met zoveel onmacht tegenover zoveel macht. Stel daarom tegenover de politiek van ideologieën – met in haar midden de onvoorwaardelijke cultus van het Zelf – het universalisme van het plaatselijke eigene.

Met haar inmiddels eeuwenoude minachting voor rituelen en gewoontes heeft de elite haar faillissement getekend. Alleen in politieke zin, hetzelfde instrument dat vorm gaf aan die minachting en dat nog steeds doet (in vormen als de wereldmarkt en de elitaire norm voor wat ‘cultuur’ is), kan daar een antwoord op worden gegeven. Hoe korter het duurt dat dat antwoord er is, hoe liever. Graag vóór de elite haar culturele tegenhangers het moeras in sleept waar zij op dit moment doende is zichzelf in te verzuipen.