De audiendis poetis, door Plutarchus*

Uit L.J.R. Heirman: Plutarchus “De audiendis poetis”: Introduction, translation, commentary. (Diss.) ‘s-Gravenhage, Roeland-foto-offset. pp. 44-95.

* Uit mijn proefschrift: Clio’s kerstening: Pedagogische literatuurkritiek van Plato tot Luther, Budel 2005, pp. 92-97.

In: Boekbesprekingen

Hoe de leerling rolmodellen nuanceert door met de tekst in gesprek te gaan

In het pedagogische commentaar op de dichtkunst, De audiendis poetis (Over het publiek der dichters) van Plutarchus (50-124 n.Chr.), zal hier de meest recente, Engelse vertaling door Leo Heirman worden gebruikt.

Het gaat hier om een polemiek in antwoord op Plato’s Politeia. Maar alsof het bij dit laatste werk om een uitputtend (op symposia) besproken werk gaat waarnaar expliciete verwijzingen overbodig zijn, wordt het nergens met name genoemd. Plutarchus staat, als ex-student aan de Atheense Academie, bekend om zijn platonische gezindheid.[1] Zich blijkbaar goed bewust van de pedagogische keerzijde van de dichtkunst schrijft hij hiervoor een handleiding voor de opvoeding van de zoon van zijn gastheer, Marcus Sedatius, als hij in Rome is voor een Italiaanse lezingentour.[2]

In de Odyssee (4. 230) staat het al te lezen: tussen de kruiden in het veld staan er veel geneeskrachtige, maar ook veel die noodlottig kunnen zijn. Wat daaraan te doen? Moeten we de oren van de jonge lezers dichtstoppen met ondoordringbaar was, zoals die van Odysseus’ bemanning, om dan zo gauw mogelijk (‘door het hijsen van het Epicureïsche topzeil’) de poëzie voorbij te zeilen? Of moeten we onze jonge lezers liever ‘de staande mast van het verstand’ ter ondersteuning geven en ze daaraan vastbinden, om zo hun oordeelsvermogen te rechten en te bewaken? Zodat hun oordeelsvorming zijn koers niet verliest door plezier te hebben in het slechte, en zo de richting van het kwaad kiest.[3]

Plato wordt vervolgens aangehaald – wel heel opmerkelijk in dit verband – met zijn voorbeeld van iemand die dronkenschap bestreed door het omhakken van zijn wijngaard. Het graven van waterputten was een beter idee geweest, want de schadelijke werking van wijn neem je weg door het te vermengen met water, niet door het omhakken van wijnplanten.

Let us therefore not cut down all poetry, the Muses’ productive wine, or take it away completely, but when it gets out of hand […], growing wild with fancies and antics, let us then take it in hand, prune it and pinch it back.[4]

Zij die het leven van een filosoof ambiëren kunnen hun voordeel doen met de inspiratie die dichters meegeven aan hun onderwerpen. Gedichten zouden gebruikt kunnen worden als eerste toenadering tot de filosofie.

Maar, “many are the lies the poets tell”.[5] Dichters liegen opzettelijk, omdat zij aanvoelen dat de waarheid te weerbarstig is. Zonder pseudos, de ene keer te vertalen met ‘leugen’, de andere keer met ‘fictie’,[6] is geen dichtkunst denkbaar. En de [door Plato gehekelde, G.E.] toverkracht waarmee de dichter de waarheid geweld aandoet kan altijd uitgebannen worden met hulp van de formule:

O device, more foxy than the lynx’, why do you look so stern while only playing a game? Why do you pretend to teach while you only want to fool us? [7]

Weerzinwekkende fantasievertellingen over het dodenrijk zijn als gif in het eten. Terwijl dichtkunst schilderen met taal is, en we – vermoedelijk verwijzend naar Aristoteles’ Poetica – de gelijkenis met het echte leven daarin appreciëren, moeten we de jonge man leren tegenover wreedheden (zoals Orestes die zijn moeder vermoordt) de juiste houding aan te nemen. Het is niet de handeling van Orestes zelf die we bewonderen maar de gelijkenis met het echte leven. Zodat tegelijkertijd een karakter kan worden veroordeeld en toch het verhaal kan worden bewonderd.[8]

Is het niet de lezer, dan is het de dichter zelf die zijn oordeel over een karakter laat klinken in de tekst, zoals aantoonbaar is bij Homerus en anderen. Ook dat vergt een actieve houding bij het lezen. Terwijl in sommige mythen gezocht moet worden naar ‘de verborgen – metaforische – betekenis’. Waar dichters zichzelf tegenspreken bij het schilderen van een karakter werkt dat neutraliserend [ook weer naar Aristoteles], mits we in staat zijn te kiezen voor het goede deel. Een aantal voorbeelden van tegenstrijdige karaktereigenschappen volgt. Door een beroep te doen op hun oordeelsvermogen begeleiden we de jonge lezer het beste. Er is niet veel voor nodig om de typisch Homerische verhaaltjes over goden die elkaar in de rondte slingeren of die door stervelingen verwond raken te weerleggen. Opnieuw didactische voorbeelden ter toelichting.[9]

Als heel opmerkelijk, gehouden naast de argwaan die doorklinkt in de latere christelijke waarschuwingen tegen het lezen van de dichters, mag hier worden onderstreept dat Plutarchus er vanuit gaat dat de jonge lezer vanzelf geneigd is voor het goede te kiezen bij een contradictie:

Such a comparison and such a thorough study of opposing statements will bring either one of two results: it will either guide the reader in the better direction, or it will undermine his belief in the wrong one.[10]

Mits er grondig, analytisch wordt gelezen[11] kan navolging van het negatieve voorbeeld buiten beschouwing blijven. Door het hele werkje ademt de geest van het weerleggen van Plato’s aanval op de dichters als scheppers van slechte voorbeelden en tegenstrijdigheden. ‘Het ligt in onze bedoeling in plaats van schade voordeel te hebben bij het lezen van dichters […], zelfs als zij woorden gebruiken in meer dan een betekenis, zoals in zoveel van hun werken het geval is.’[12] Ook hierbij tal van voorbeelden. Zoals Euripides, die schreef: ‘Het goede en het kwade kunnen niet gescheiden blijven/ Maar er is altijd wisselwerking tussen.’ Het onverwachte en onvoorspelbare kan zowel schokkend zijn voor de lezer als hem het grootste genot geven.

That which is straight-forward is not exciting and does not belong in a story. […] Poetry may never become harmless and uncontroversial, and so lose its power to disturb and even shock us.[13]

Het is de taak van de leraar erop te wijzen dat we de grote en beroemde namen niet met eeuwige wijsheid en eerlijkheid moeten verwarren. Want,

He will find himself led astray completely if, baffled by heroworship, he approves of everything he reads, without ever feeling dissatisfied by anything, without being able to accept that one could even find fault with persons who do and say unseemly things.[14]

De jonge lezer die een stijl van denken heeft ontwikkeld waarbij het edele enthousiasme, het verkeerde weerzin wekt, heeft een denkkader dat veilig is om welke poëzie dan ook te lezen.

‘Neem nou de episode met Nausicaa’ (Odyssee VI). Zij, koningsdochter, die met toestemming van haar vader met haar dienstmeiden kleren ging wassen bij het strand, voor haar eventuele bruiloft, vindt daar een vreemde man – Odysseus – , zijn naaktheid verbergend. Ze raakt op hem verliefd en spreekt de wens uit hem haar man te mogen noemen. Gesteld nu dat ze dit laatste luchthartig deed als een meisje dat toevallig aan trouwen toe is dan zouden haar woorden onbeheerst en lachwekkend zijn. Toont ze daarentegen met haar woorden dat ze het karakter van de man doorziet, bewondering heeft voor de conversatie die hij voert, en op basis daarvan de hoop uitdrukt liever met hem te mogen trouwen dan met een of andere zeeman of danser uit haar eigen volk, dan verdient ze ons respect. Op deze manier, door directe, voortdurende evaluatie, zetten we onze jonge lezers ertoe aan de betere karakters na te volgen en deze tot hun eigen, vrije keus te maken.[15]

This, then, will take the harm out of the reading of poetry.[16]

Voorbeelden van zelfbeheersing tonen vervolgens hoe een man zich kan verzetten om – tegen zijn wil – gevangene van zijn passies te worden. Net als een renpaard voor de wedstrijd vastgehouden en tijdens de race losgelaten wordt, zo moeten mensen door hun verstand hun humeur leren beheersen voor zij de strijd van het leven aangaan. “[B]oth lack of culture and lack of courage are but lack of knowledge and lack of insight.”[17] De poëzie, als introductie voor het leven en de filosofie kan, met gebruik van “a good pilot”, onderscheidingsvermogen ontwikkelen. Tegelijkertijd verzacht zij de scherpte van de waarheid, gefilterd door de inhoud van de mythen.[18]

Vatten we het werkje samen,[19] dan zien we dat Plutarchus, net als Aristoteles, de poëzie in verband brengt met de filosofie. Het eerste is als pedagogisch voorstadium te zien voor het laatste. Mits de poëzie tenminste, onder haar aantrekkelijke uiterlijk, een nuttige kern verbergt. Het wezen der dichtkunst is, net als bij de schilderkunst, nabootsing. Zowel de schilder als de dichter kunnen daarbij tevens het lelijke en kwaadaardige weergeven. Zolang de leerling dat herkent als zodanig, en door aanwijzingen in de tekst ontdekt dat het om een slecht karakter gaat, ondervindt hij daar geen schade van. Meestal geeft de dichter al zelf aanwijzingen waaruit het karakter van een personage blijkt. Zo niet dan moet de lezer daar door zorgvuldig lezen achter zien te komen. Aan de hand van een aantal karakteranalyses bij Homerus geeft Plutarchus hiervan voorbeelden. Wat de goden betreft is het kwalijke gedrag van Zeus dikwijls uit te leggen als een ingreep van bepaalde krachten, zoals toeval of noodlot, op het aardse gebeuren. Verder loopt in veel gevallen goed en kwaad door elkaar heen. Ter wille van de natuurgetrouwheid kan de poëzie geen zuivere deugdzaamheid uitbeelden, ook niet waar het de goden betreft.

Plutarchus’ pedagogische verhandeling wordt wel gezien als meest volwaardig antwoord op de als schadelijk geachte werkingen van de dichtkunst.[20] Over het werkje heeft zich de mening gevormd dat het een bezonnen en onbevangen oordeel geeft over het morele gehalte der dichtkunst. De verborgen schatten van lering en vermaning in de werken der grote dichters zijn er fijnzinnig in opgespoord en aan het daglicht gebracht. Plutarchus zou in het algemeen te prijzen zijn om het meest redelijke oordeel over het morele gehalte van de dichtkunst dat in de Oudheid te vinden is.

Heeft Aristoteles Plato’s (epistemologische) uitdaging in Boek X kort maar adequaat beantwoord, hetzelfde geldt voor Plutarchus met betrekking tot Plato’s (moralistische) uitdaging in boeken II en III. De leerpsychologische en moraalpsychologische, narratieve functies hebben zich in deze antwoorden niet uitbundig maar wel afdoende geprofileerd. Het leren door het plezier in het ontdekken van gehelen, door gebruik te maken van dichterlijke waarschijnlijkheid en het leren van een zorgvuldige afweging van daden en karakters zijn op dit gebied de belangrijkste lessen die we aan de Oudheid danken.

[1] Weinstock 1927: 137.
[2] Heirman 1972: 17. Onderhavige verhandeling was de uitwerking van aantekeningen voor een lezing die Plutarchus naderhand als dank opstuurde aan zijn gastheer en diens poëzie minnende zoon, Cleander.
[3] Plutarchus 1972: 46. In Plato’s Protagoras (338e-339a) wordt overigens al de nadruk gelegd op het pedagogische belang van het vormen van een eigen oordeel bij het lezen van de dichters.
[4] Plutarchus 1972: 47.
[5] Een gezegde dat destijds in omloop was, aldus MacDonald (1994: 22).
[6] Plutarchus’ gebruik van de term ‘mimesis’ in samenhang met de term ‘pseudos’ wijst erop, aldus Weinstock (1927: 136), dat hij zich hier volledig op Plato baseert. Heirman vertaalt pseudos met forgery, dat zowel verdichting als valsheid in geschrifte kan betekenen, dus wel zo toepasselijk. (Zie hierboven noten 24, 31.)
[7] Plutarchus 1972: 49.
[8] Plutarchus 1972: 52-53.
[9] Plutarchus 1972: 54-57.
[10] Plutarchus 1972: 59. Vgl. verderop: “[Men] have a natural bent towards the good” (Plutarchus 1972: 69), en: “[A] bee knows by instinct to find the sweetest and best honey in flowers which are among the bitterest in taste. […] [O]ur children, provided they are nurtured with poetry in a proper way, will somehow learn to draw at least something which is not useless and which can help them” (Plutarchus 1972: 85).
[11] Hoewel Heirman (1972: 33; cf. Westaway 1922: 90-91) de ontwikkeling van een dergelijke, verstandelijke houding – overigens zonder nadere toelichting – als ‘niet alleen onkunstzinnig maar ook psychologisch onmogelijk’ acht, lijkt mij de – klassieke (zie hierna hst. 3 noot 2) – werkwijze integendeel doeltreffend om in een kunstbeschouwing een fase van – moraaldidactische – reflexie in te bouwen die tevens voor de ‘kunstzin’ van de student bevorderend is.
[12] Plutarchus 1972: 61.
[13] Plutarchus 1972: 68.
[14] Plutarchus 1972: 69.
[15] Plutarchus 1972: 72-73. De geheel andere didactische benadering van dezelfde scène door Basilius hieronder (§ 3.3) is kenmerkend voor het verschil tussen beide ex-Academiestudenten: Plutarchus stelt een door de lezer te maken afweging voor, Basilius dwingt het gebeuren in het teken van de kuisheid. De klassieke, kritische tekstbehandeling die Plutarchus op het oog heeft gaat daarmee verloren.
[16] Plutarchus 1972: 75.
[17] Plutarchus 1972: 82-83.
[18] Plutarchus 1972: 94-95.
[19] Met hulp van Volkmann 1980.
[20] Volkmann 1980: 333.

Literatuur

Plutarchus (1972). De audiendis poetis. In L.J.R. Heirman: Plutarchus “De audiendis poetis”: Introduction, translation, commentary. (Diss.) ‘s-Gravenhage: Roeland-foto-offset. pp. 44-95.

Plutarchus. (1962). Plutarch’s Moralia in fifteen volumes IV. (vert. F.C. Babbitt) London/ Cambridge: William Heinemann Ltd/ Harvard Univ. Press.

Volkmann, R. (1980). Leben, Schriften und Philosophie des Plutarch von Chaeronea. Hildesheim/ New York: Georg Olms Verlag.

Weinstock, S. (1927). Die Platonische Homerkritik und ihre Nachwirkung. In: Philologos 82, 121-153.

Westaway, K.M. (1922). The educational theory of Plutarch. London: Univ. of London Press.